Minder kinderen in Nederland geboren door studie en flexwerk
Het aantal kinderen dat in Nederland wordt geboren, is de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald.
In 2010 werden nog 184.000 kinderen geboren, in 2018 ‘slechts’ 169.000. Ook het gemiddeld aantal baby’s per vrouw daalde in deze periode. Het lag in 2010 nog op 1,80 kinderen per vrouw, maar was in 2018 gedaald tot 1,59 kinderen , het laagste aantal sinds 1997. De cijfers zijn vanmorgen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bekendgemaakt. Het onderzoek richtte zich op alle vrouwen die op 31 december 2018 tussen 15 en 49 jaar oud waren.
Flexibel contract, minder kinderen
De verklaring voor deze daling van de vruchtbaarheid werd door het CBS in eerste instantie gezocht in economische ontwikkelingen. Tijdens en vlak na een economische recessie worden doorgaans minder kinderen geboren dan in tijden van hoogconjunctuur. De Nederlandse economie bevond zich in 2018 echter alweer een aantal jaren in een gunstige positie, dus de economische conjunctuur kan de recente daling in de vruchtbaarheid niet verklaren. Dit riep de vraag op wat de daling van het aantal geboorten dan veroorzaakt heeft. Twee mogelijke verklaringen zijn nu het later verlaten van het onderwijs en de flexibilisering van de arbeidsmarkt.
Tussen 2010 en 2017 is het aandeel studerende vrouwen toegenomen. Dit is vooral het geval bij vrouwen tussen 22 en 27 jaar. Op deze leeftijden lag het aandeel vrouwen dat een opleiding volgde gemiddeld in 2017 zo’n 3 procent hoger dan in 2010.
Ook het aandeel vrouwelijke werknemers met een flexibel arbeidscontract is tussen 2010 en 2017 gegroeid. In 2010 had nog 25,9 procent van het totaal aantal vrouwelijke werknemers in de analyses een tijdelijk contract, in 2017 was dit opgelopen tot 32,3 procent. Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract is gestegen onder vrouwen van alle leeftijden, maar het sterkst onder vrouwen jonger dan 30 jaar.
Minder baby’s van studerende vrouwen
Vrouwen die in maart 2017 een opleiding volgden, kregen in 2018 minder vaak een kind dan vrouwen die niet in opleiding waren. Dit is het geval onder vrouwen van alle leeftijden, maar het verschil is het grootst onder vrouwen jonger dan 33 jaar. Zo kreeg een studerende vrouw van 25 jaar bijvoorbeeld in 2,1 procent van de gevallen een kind, tegen 6,5 procent voor niet-studerende vrouwen van 25 jaar.
Daarnaast kregen vrouwen met een flexibele arbeidsrelatie minder vaak een kind dan vrouwen met een vast contract. Dit was echter alleen het geval voor vrouwen tussen 21 en 33 jaar. Vrouwen van deze leeftijd met een flexibele arbeidsrelatie kregen minder vaak een kind dan vrouwen met een vast contract, maar vaker dan vrouwen die studeerden. Van de vrouwen van 25 jaar met een flexibele arbeidsrelatie kreeg bijvoorbeeld 5,7 procent een kind, van de vrouwen met een vast contract was dit 8,1 procent. Bij vrouwen jonger dan 21 of ouder dan 33 jaar was het krijgen van een kind onafhankelijk van de contractsoort. Vrouwen met een flexibele arbeidsrelatie kregen net zo vaak een kind als vrouwen met een vast contract.
Conclusies van het CBS
De gestegen onderwijsparticipatie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt tussen 2010 en 2017 hebben gezorgd voor een daling van de vruchtbaarheid, concludeert het CBS. Het totale effect van deze twee ontwikkelingen op de vruchtbaarheid is met 0,021 kinderen per vrouw echter vrij klein. Ook concentreert de afname van het aantal geboorten zich vrijwel geheel onder vrouwen jonger dan 33 jaar. Dit lijkt erop te duiden dat het hier voornamelijk om een uitsteleffect gaat.
Lees ook: Voor het eerst in acht jaar is er een baby geboren in het kleinste dorp van Italië