#94 ‘Kijk niet zo dom, ranzig varken dat je bent!’
Maud betrapt Jelle en Rosa op heterdaad samen tijdens Koningsdag. Ze staan te zoenen tegen een grachtenpand aan en Maud ziet het gebeuren vanaf een boot. Jessie probeert haar nog een beetje een leuke Koningsdag te bezorgen, maar het wil niet echt lukken. Ze ontmoet wel een hele aardige jongen in een zwart spijkerjasje die het allemaal van dichtbij heeft gezien en haar probeert te steunen. Als ze in een pizzeria zitten probeert Maud een hap naar binnen te krijgen. Maar als ze gaat plassen en terugkomt ziet ze juist die persoon die ze nu nog even niet wilde zien: Jelle. „Maud! Eindelijk! Ik kon je maar niet bereiken…”
Ik weet even niet wat ik moet doen. Voor een paar seconden – die in mijn hoofd 3,5 uur duren – voel ik het bloed uit mijn gezicht stromen en heb ik in mijn hoofd een soort totale black out. Mijn oren suizen. Ik hoor het geluid om mij heen een soort van wegvallen. Mijn bloed kookt en met de drank die ik op Koningsdag genuttigd heb erbij, voel ik me verdoofd en een tikkeltje gek.
Ik wil hem vastgrijpen. Ik wil schreeuwen dat ik het niet begrijp. Ik wil hem knuffelen en doen alsof er niets gebeurd is. Alsof ik niet zojuist mijn vriendje heb zien vreemdgaan bij een grachtenpand. Dat zijn tong, die hij alleen voor mijn lichaamsdelen mag gebruiken, net in de bek van een ander meisje hing. Ik wil een goed gesprek met hem voeren. Maar daarvoor in de plaats draai ik me om en terwijl ik voel dat de tranen over mijn wangen lopen ren ik de pizzeria uit.
„Maud!” hoor ik achter me. „Maud, wat is er nou?! Waarom ren je weg?! Kom terug?!”. Maar ik ben niet van plan naar hem te luisteren. Ik blijf stug doorrennen als Dafne Schippers op jacht naar de overwinning tijdens de Olympische Spelen. Jelle is mij op de hielen, maar ik ga lekker. Door de adrenaline die door mijn bloed stroomt voel ik me krachtiger dan ooit. En dan ga ik vol op mijn plaat.
Ik voel de keiharde stoeptegels tegen mijn knieën slaan. „Maud?!” Jelle staat naast me en probeert me overeind te helpen. En als ik hem recht in de ogen aan kijk, knap ik. Ik geef hem een keiharde klap in zijn gezicht vanaf de grond. Stomverbaasd kijkt hij me aan. Een tikkeltje boos ook wel. „What the…”, begint hij zijn zin. Maar voordat hij verder gaat begin ik als een viswijf tegen hem te schreeuwen.
„What the fuck?! Durf je dat echt tegen me te zeggen? Kijk niet zo dom, ranzig varken dat je bent. Dacht je dat ik er niet achter zou komen? Je stond te bekken met die kut Rosa. Dat oude wijf van je. En denk maar niet dat je het kunt ontkennen, want we hebben een foto van je en je hebt precies dezelfde kut outfit aan. Ik haat je! Je bent een hond. Niets meer en niets minder.”
Ik zie in zijn ogen dat hij zich betrapt voelt. De mensen om mij heen staan met open mond te kijken. Eén meisje heeft haar hand voor haar mond geslagen. Het boeit me niet. Pas nu voel ik dat mijn knieën, die nog steeds op de stoep liggen – met de rest van mijn lichaam natuurlijk – hartstikke pijn doen. Ik probeer mezelf overeind te helpen. Jelle staat daar maar als een zoutzak, een beetje suf voor zich uit te kijken. Hij weet duidelijk niet wat hij moet zeggen. Dan voel ik twee handen onder mijn oksels. „Hupsakee. Kom mee. Weg hier”, hoor ik en als ik op mijn benen sta zie ik dat het Zwart Spijkerjasje is.
„Eh, wat denk je dat je met mijn vriendin gaat doen?!”, zegt Jelle opeens boos. Maar voordat Zwart Spijkerjasje zijn mond open kan doen, hoor ik mijn eigen viswijvensalvo al op hem afvuren. „Jouw vriendin?!”, schreeuw ik. „Ik weet niet wie jij denkt dat ik ben, maar ik ben zeer zeker jouw vriendin niet meer. Laat me met rust. Achterlijke idioot dat je bent.” Ik draai me om en strompel weg, terwijl Zwart Jasje mijn arm vasthoudt. Gelukkig waagt Jelle het niet meer om achter mij aan te komen. Als Zwart Jasje en ik op een rustigere plek zijn beland, barst ik in tranen uit.
Ik denk dat ik nooit in mijn leven zo erg gehuild heb. Zwart Jasje weet precies wat hij moet doen, namelijk helemaal niets zeggen en er zijn als steunpilaar. Ik ben gewoon misselijk van de emoties. En oké, misschien ook van die alcohol. Als ik naar lucht hap voor een volgende huilbui kots ik de hele straat onder met dat stuk pizza wat ik net naar binnen heb gewerkt. Ik weet dat ik nou niet bepaald een Marilyn Monroe-indruk op Zwart Spijkerjasje maak op dit moment (eerder Marilyn Manson), maar het boeit me geen fuck. Ik ben bedrogen. En keihard ook.
Dan gaat mijn telefoon. Als er iets is wat me nu nog slechter kon laten voelen, dan was het wel de naam op het beeldscherm: Levi. En het is niet de eerste keer dat hij gebeld heeft. Ik heb acht gemiste oproepen van hem, die ik in mijn Ninja Turtle-bui van net niet heb gehoord. Ondanks dat ik twijfel, neem ik op. Stel er is iets met Rochella waar hij vanaf weet en ik niet. Maar dat blijkt niet het geval.
„Maud, eindelijk. What the fuck hoor ik?! Dat Rochella zwanger is? Is dit echt waar Maud? En waag het niet tegen me te liegen want ik weet je te vinden!”