Lou Snoek overleefde brand in ‘t Hemeltje: ‘Die nacht heeft mijn leven gevormd’
Nederland kent, ongetwijfeld door zijn traditie als domineesland, een rijk aanbod aan sprekers. Van de staat van onze hersenen en groen ondernemen tot sport, kunst en politiek – voor elk thema is bij een van de vele sprekersbureaus een redenaar te vinden. Metro interviewt drie sprekers die met hun bijzondere levensverhaal anderen inspireren. Vandaag: Lou Snoek, een van de slachtoffers van de Volendamse cafébrand in 2001.
Hij was voor 67 procent verbrand en de kans dat de toen 16-jarige de Volendamse cafébrand (2001) zou overleven, werd gering geacht. Maar Lou Snoek (40) knokte zich in een Belgisch militair hospitaal terug het leven in. Niet voor niets afficheert de Speakers Academy hem als een spreker die thema’s als ‘doorzettingsvermogen, acceptatie en verwerking, een nieuwe start, veiligheid en motivatie’ voor een zaal tastbaar maakt.
Tijdens zijn spreekbeurten – of het nu voor een Veiligheidsregio in ons land is, een grote verzekeraar of voor een zaal van 400 letselschadeadvocaten – maakt hij zijn luisteraar deelgenoot van die verschrikkelijke Nieuwjaarsnacht in zijn geboortedorp. Daarbij kwamen veertien mensen om het leven en raakten 200 bezoekers van café ‘t Hemeltje ernstig gewond.
Verbrande gezicht
„Ik heb het voordeel als spreker dat iedereen stilvalt als ik binnenkom”, zegt Lou Snoek. „Mensen zien meteen mijn ernstig verbrande gezicht. En ja, je wordt stil als ik het verhaal van de brand vertel. Zonder het ongepast te maken kan ik soms met een kwinkslag of een relativering even de bittere ernst doorbreken.
Dan vertel ik bijvoorbeeld de anekdote van een vriend die ook ernstig verbrand raakte in de Hemel. Ooit vroeg een jongetje aan hem, wijzend op zijn verminkte gezicht, waarom hij er zo uitzag. ‘Dat krijg je als je je spinazie niet opeet…’ antwoordde hij. Zwarte humor is ook een mechanisme om trauma’s te verwerken.”
Een postpuber was hij nog toen hij ongewild de hoofdrol speelde in een van de grootste rampen in de moderne Nederlandse geschiedenis. Nog geen jaar na de Vuurwerkramp in Enschede in 2000 (23 doden, 950 gewonden), werd ons land opnieuw opgeschrikt door een onmetelijke catastrofe. Een felle brand in café ‘t Hemeltje in Volendam zaaide dood en verderf tijdens een Oud en Nieuwviering aan de oever van het IJsselmeer.
Snoek: „Het is nu 24 jaar geleden en er is in de tussentijd ontzettend veel over gezegd en geschreven. Maar als ik ergens spreek, ontkom je er niet aan het verhaal vanuit mijn oogpunt te vertellen. Ik neem mensen mee in hoe ik die nacht heb beleefd, hoe die mijn leven heeft gevormd.”
Lou Snoek: ‘We voelden ons zondagskinderen’
„Ons vriendengroepje van acht, jongens van 15, 16 jaar, wilde gezamenlijk Oud en Nieuw vieren. We waren al vaak in de Hemel te vinden. Soms in de Wir War Bar of de Blokhut; de drie cafés waren op elkaar gestapeld. Onze groep bestond hoofdzakelijk uit rockers. In de Blokhut klonk die muziek en kon je meiden kijken. In de Hemel werd vooral feestmuziek gedraaid en daar waren wij niet zo van. We waren echter te laat met plaatsen reserveren in de Blokhut.
Toch kregen we op Oudejaarsdag een belletje van de eigenaar van de Hemel dat er nog plek was voor acht personen. Second best, maar we voelden ons zondagskinderen. We hadden een geweldige avond. Met mensen die we kenden van school, van voetbal. In die periode van je leven is alles nieuw en opwindend, je denkt dat je de wereld aankunt.”
Toen de klok twaalf uur sloeg, wenste iedereen elkaar een gelukkig Nieuwjaar. Snoek liep zelfs naar buiten om het vuurwerk te bewonderen. Een kwartier later nam hij zijn plek achterin de zaak weer in. „Het werd heel snel erg druk”, vertelt hij. „Een paar meter verder zag ik aan de bar mensen sterretjes branden. Daar voelde ik me niet prettig bij. Zeker niet toen bezoekers de sterretjes bundelden en er vlammetjes ontstonden. Ik dacht: weet je wat, ik ga naar beneden, naar de Blokhut.”
Steekvlam
„Op dat moment zag ik een enorme steekvlam. Ik wilde wegrennen, maar in een split second vatte het plafond, dat vol hing met kersttakken en versiering, vlam. Er ontstond een enorme paniek, de vlammen verspreidden zich ook zó snel. Letterlijk als een lopend vuur.
In de richting van de uitgang viel ik. M’n pitje ging gewoon uit, er was nauwelijks zuurstof meer. En toen – en dat vertel ook tijdens een lezing – lag ik op de vloer met een gevoel van totale berusting. Dit is het dan, dacht ik. Kennelijk moet het zo zijn. Maar tegelijk ging er door m’n hoofd: maar ik heb nog zoveel te doen. Je moet opstaan, knokken, verder.”
Lou Snoek kwam, volledig gedesoriënteerd, bij kennis toen een raam werd ingeslagen en er zuurstof naar binnen stroomde. Hij nam ‘één grote ademteug’ en kroop op weg naar de deur. Dat bleek een achteruitgang te zijn waar hij de hele avond naast had gezeten.
„Ik kwam met anderen op een plat dak terecht. Compleet verbrand, in shock. Ik wacht hier wel op de brandweer, redeneerde ik. Merkwaardig rationeel op zo’n moment. Vervolgens klom ik zelf de ladder af die de brandweer had neergezet. Absurd dat ik dat zo zwaargewond nog kón doen.”
Cafés en particulieren in de directe omgeving verleenden onmiddellijk eerste hulp, er werden noodtenten neergezet en ambulances met krijsende sirenes reden af en aan. „We waren met ruim 300 mensen in het café, hè?” Snoek werd natgehouden in afwachting van vervoer. Uiteindelijk werd hij door een inwoner van Volendam meegenomen in een bouwbusje. Het aantal ambulances bleek onvoldoende en de ziekenwagens waren bovendien in een file geperst.
Zenuwen vernietigd
Lou Snoek: „In het busje schreeuwden mensen het uit van de pijn. Ik dacht: doe even normaal. Maar dat is het verschil tussen eerstegraads en derdegraads brandwonden. Ik was zo ernstig verbrand – het grootste deel van mijn rug, de rechterzijde van mijn lichaam, mijn handen en gezicht – dat mijn zenuwen compleet vernietigd waren. Dan voel je nauwelijks iets.”
Aangekomen bij het VU ziekenhuis in Amsterdam meldde hij zich keurig bij de balie, bijna alsof er niets was gebeurd. „Ik gaf m’n naam, adres en het telefoonnummer van mijn ouders op. Ik werd daarna op een brandcard gelegd en platgespoten. Dat was mijn laatste herinnering aan die nacht. Mijn ouders arriveerden pas later. Zij herkenden mij niet meer.”
Snoek werd onder narcose gebracht, een kunstmatige coma die zeven weken zou duren. In die periode werden de meeste operaties en huidtransplantaties uitgevoerd. In totaal zou hij 25 (!) keer onder het mes gaan. Hij werd behandeld in het militair hospitaal Koningin Astrid te Neder-over-Heenbeek in Brussel. De Nederlandse brandwondencentra draaiden immers overuren, vol met Volendamse patiënten.
„Ik behoorde van de gewonden tot de tien ernstigst getroffenen. Niet opgegeven, maar de kansen waren niet al te groot. Bij het herstel moet je het geluk hebben dat je fysiek bent uitgegroeid. Als je nog groeit, groeien de littekens niet met je mee. Dat scheelde mij veel hersteloperaties.”
Hij lag nog altijd op de Intensive Care toen hij, na ruim 49 dagen, uit zijn coma werd gehaald. Daardoor miste hij bijvoorbeeld de herdenkingen en begrafenissen van kennissen en vrienden. „Ik vond het heel erg dat ik niet de laatste eer kon bewijzen aan een heel goede vriend en een klasgenoot. Tegelijk is de vraag of ik dat in mijn positie had aangekund.”
Baby van 1.86 meter
Daarna volgde de lange, moeizame en pijnlijke weg naar genezing. Snoek moest opnieuw leren eten, zitten, staan en zijn eerste stappen te maken. „Je bent een baby van 1.86 meter. De beschadiging aan mijn longen viel relatief mee. Wel heb ik er een kuchje aan over gehouden – mensen horen mij altijd binnenkomen – ik ben doorlopend verkouden en heb een kleine beschadiging aan mijn oog. Gelukkig functioneert mijn gehoor prima en mijn reuk- en smaakzin zijn evenmin aangetast.”
Dat hij in een militair ziekenhuis verbleef, bespoedigde zijn herstel, realiseerde hij zich later. „Mensen met een militaire achtergrond zijn ontzettend aardig, maar ook keihard. Niks pamperen, zo snel mogelijk op de poten en knokken! Wanneer ik weg mocht? ‘Als je sterk genoeg bent om de ziekenhuisgang op en neer te lopen’, zeiden ze. Dat duurde nog een maand.”
Hij bouwde tijdens zijn verblijf in het hospitaal een bijzondere band op met het verplegend personeel. Zozeer dat hij met enkele verplegers een jaar later de Mont Blanc en weer later de Kilimanjaro in Tanzania beklom. Het idee ontstond toen hij nog plat lag, volledig ingesnoerd in verband. „‘Een berg beklimmen kun jij straks ook’, werd me gezegd. Dat werd in mijn gedachten een prachtig doel.”
Geen spiegels
„In alle brandwondencentra geldt: in het begin wordt koste wat kost vermeden dat je je gezicht ziet, dat door vuur is geteisterd. Er zijn geen spiegels aanwezig en je mag niet op eigen houtje kijken. Er is een heel voorbereidingstraject met een psycholoog, waarin je geleidelijk leert te verwerken en te accepteren. Daardoor schrok ik niet toen een week voor mijn ontslag het verband eraf mocht. Het was wat ik ervan verwacht had.”
Bovendien behoorde hij met een andere Volendamse patiënt tot de eersten in de wereld bij wie voor de huidreconstructie in zijn gezicht een nieuwe transplantatietechniek werd toegepast. Pijn voelde Snoek pas toen zijn verbanden dagelijks moesten worden gewisseld. „Aanvankelijk werd ik onder narcose gebracht, maar dat kon niet eeuwig. Later droeg ik een drukpak om littekenvorming zoveel mogelijk af te remmen. Op mijn gezicht had ik een drukmasker van siliconen.”
Zijn ouders verbleven in de Belgische hoofdstad, zijn twee zussen kwamen geregeld op bezoek. „Ik had het geluk dat ik familie en vrienden om me heen had. Daarbij: ik ben een vechter en een optimist. Nee, niet zo’n zweverige positivo die tsjakka roept. Ik wist wat ik niet meer kon en richtte me op wat nog wel lukte.
Een jaar voor de brand was ik met gitaarles begonnen – twee weken voor de ramp kreeg ik een basgitaar. Toen ik thuiskwam, wist ik dat gewoon gitaarspelen niet meer zou lukken. Ik mistte aan mijn rechterhand een aantal vingers en de vingers van mijn andere hand zijn een stuk minder soepel dan ‘gewone vingers’. Het spelen van die bas bleek nog wel mogelijk en daar ging dan ook de focus op. Samen met vrienden heb ik daarna nog jarenlang in een band gespeeld.”
Aanstaren
Inmiddels is Snoek volkomen gewend aan zijn veranderde lichaam. Dat mensen hem dikwijls aanstaren – schaamteloos, nieuwsgierig of met medelijden – daar had hij zich op ingesteld. „Ik ben niet naïef. Als ik iemand zie die iets afwijkends heeft, heb ik ook de neiging te kijken. Soms komt er iemand naar me toe om te vragen wat er is gebeurd. Geen enkel probleem mee, ook niet in mijn werk.
Ik ben inkoper bij een visgroothandel en ontmoet veel vertegenwoordigers. Ik zit soms tegenover mensen bij wie het vraagteken levensgroot op hun voorhoofd staat. Dan breng ik het maar even ter sprake zodat die olifant ook uit de kamer is. De wetenschap dat ik het niet van mijn uiterlijk hoef te hebben, nam voor mij veel onzekerheid weg, gaf me uiteindelijk vrede en ruimte. Ik houd van mooie kleding, kleed me altijd goed. Maar dit is wat het is en wie ik ben. Ook in mijn zwembroek in het zwembad.”
Kinderen
Kinderen, zegt hij, zijn altijd open en eerlijk. Toch zat hij er in het begin wel over in hoe zijn eigen jongens Sam (7) en Tom (3) zouden reageren. „Maar die weten niet anders. Net als mijn neefje. Die kreeg een nieuwe juf in de klas, die ook brandwonden had. Hij kwam thuis en vertelde z’n moeder dat hij een nieuwe juf had die verbrand is. ‘Net als Ome Lou?’ vroeg z’n moeder. ‘Huh’, zei hij. ‘Ome Lou? Hoezo?’”
Zijn vrouw Anne leerde hij 20 jaar geleden kennen. Lou Snoek: „Inmiddels zijn we 12,5 jaar gelukkig getrouwd. Omdat Anne een paar jaar jonger is dan ik, was zij niet direct betrokken bij de brand. Ik was destijds 16, Anne bijna 12. We hebben in die zin geen gelijke herinneringen aan die avond. Ze was te jong om uit te gaan, maar had wel de leeftijd waarin ze de situatie in het dorp heel bewust heeft meegemaakt.”
De slachtoffers die in Volendam bleven wonen (‘Niet alleen de fysiek getroffenen, ook de mentaal gewonden aan wie je het niet ziet’), ervoeren wat een hechte gemeenschap vermag. „Ik spreek daarom ook vaak over groepscohesie, over wat solidariteit kan betekenen voor mensen, hoe inspirerend dat kan zijn. Iedereen stond voor ons klaar, hielp ons, accepteerde ons. Maar tijden veranderen. Ik denk we moeten waken voor de individualisering van de samenleving. Ik weet namelijk als geen ander hoe bijzonder het is als mensen voor je klaar staan.”