Doktersbezoek
Ik breng voor het eerst in lange tijd een bezoek aan de huisarts. Mijn man heeft bij de apotheek een urinecontainer voor me gehaald, een plastic potje met een groene dop, die ik voorheen altijd steevast verkeerd aandraaide.
Angstvallig houd ik het ding nu overeind, bedacht op allerlei mogelijke ongelukjes.
De wachtkamer is niet heel vol, er zit een grijzende, half onderuitgezakte man met wandelstok en verderop een gezette veertiger, die strak voor zich uit staart. Ik groet beleefd en neem plaats tegenover de glazen deur, die op dat moment net openzwaait. Een oudere dame met een grijze bob betreedt de kamer en neemt naast mij plaats.
„Hé, Jan”, zegt ze, blij verrast. De grijzende man met wandelstok kijkt verwonderd op.„Hé Jannig, hallo.”
Kahler
„Zeg Jan, hoe is het nou?”, vraagt deze op een luide, vertrouwelijke toon. Jan gaat rechterop zitten. „Kahler is het, dat ging eerst slecht, maar nu gaat het wel.”
„Ja, iedereen gaat tegenwoordig maar dood, hè. Ik ben met de Borre alleen nog over. Froek had een herseninfarct kort geleden, hij was zomaar weg. En Nel, heb je dat al gehoord?” Jan schudt zijn hoofd. „Borstkanker, laatste stadium. Komt niet meer goed.”
Ik schraap mijn keel en knijp even met mijn vingers in het harde plastic van de urinecontainer.
„Jij hebt toch ook kanker?”, wil Jan weten. Jannig tast naar haar jaszak, neemt er een wit gebloemde zakdoek uit en snuit kort haar neus. „Ja, maar ik zei dat ik geen chemotherapie wilde. Dat is allemaal maar troep. Die arts was boos hoor, toen, maar ik ben er nog steeds. Met alleen kankerpillen. En het is nu acht jaar geleden”, antwoordt ze, met een zweem van trots in de stem.
De veertiger kijkt me kort aan met een zekere blik van verstandhouding.
Seksleven
„Onze Kees was laatst met me bij de dokter voor mijn rikketik. Ja, ik ben toch al 75. De dokter vroeg naar mijn seksleven. Nou, zei ik, één keer in de zomer en één keer in de winter”, gaat Jan lachend verder. Ik kijk naar de man en probeer uit alle macht om niet het beeld op te roepen van een naakte Jan in de slaapkamer.
Een van de deuren naar de spreekkamers opent zich.
„Mevrouw Smit, komt u?” Opgelucht sta ik op. Het urinecontainertje, dat ik eerder nog streng bewaakte, is even aan de aandacht ontsnapt en leeft zonder al deze aandacht kennelijk toch liever zijn eigen leven.
Met een klap valt het ding op de vloer, de inhoud spat omhoog, waarna het groene dekseltje vrolijk richting de gezette veertiger rolt. Even is het stil, ik kan wel door de grond zakken.
„Das kras,” lacht Jan dan. „Daar gaat je water. Ja, als je ouder bent, krijg je zulke ongelukjes. Maar met een beetje mazzel word je straks dement, dan weet je van dergelijke ongelukjes helemaal niets meer.”