Lege schappen
Nadat ik de laatste boterham naar binnen had gewerkt, keek Joke me indringend aan. „Het brood is op”, zei ze droogjes. „Als je morgenochtend een boterham wilt, moet je nog even langs de bakker.”
Als zoon van een handelaar in snuisterijen en hebbedingetjes, ben ik opgegroeid met het idee dat winkelen een ambacht is. Bovendien heb ik jarenlang een brancheorganisatie van warme bakkers geleid. Dus natuurlijk stapte ik direct op de fiets naar de bakker, vijf kilometer verderop.
„Een dubbel donker, alstublieft”, vroeg ik vriendelijk. „Helaas, die is uitverkocht”, was het antwoord. „Doe dan maar een waldkorn”, probeerde ik opnieuw. „Ook helemaal op”, kwam het laconiek terug. Zo ging het nog even door, totdat bleek dat alleen het fijn volkoren nog beschikbaar was. Maar als zelfverklaard luxepaard bedankte ik vriendelijk. Voor minder doe ik het niet.
Overvloed aan keuzes
De naburige ambachtelijke bakker had zijn deuren gesloten vanwege vakantie. Dat betekende één ding: ik moest tegen mijn zin naar de supermarkt voor brood. Bij binnenkomst voelde ik het al aankomen: schappen vol, overvloed aan keuzes. Zonder veel omhaal pakte ik een waldkornbrood voor 2,45 euro, rekende snel af en fietste naar huis, met in gedachten een smakelijk ontbijt de volgende ochtend. Wellicht iets minder ambachtelijk, maar wel 2 euro voordeliger dan bij ‘mijn’ bakker.
2 euro die ik anders bij de bakker had achtergelaten. En daar wringt de schoen. Maatschappelijke trends duwen ons steeds meer richting de supermarkt, weg van het ambacht. Maar in de vakantieperiode lijkt het wel alsof sommige ambachtelijke bakkers dit onbewust in de hand werken. En dat zou toch niet zo moeten zijn.
Voor mij blijft het moeilijk te verkroppen. De charme van het ambacht moet gekoesterd worden, niet verkwanseld.