Een sprookje over een land hier heel ver vandaan
Als ik je zou vertellen dat we helemaal naar het zuidelijkste puntje van ons land verdreven zouden worden, omdat het daar veilig zou zijn. Dat we met z’n allen zouden vluchten naar daar waar ooit de vrolijke wandelaars en zwetende fietsers hadden genoten van een stuk zoet-zure kersenvlaai tussen de glooiende heuvels. Dat ik nog net jouw knuffeltje mee had kunnen nemen, maar de luiers thuis had moeten laten.
Zou je me dan geloven dat we in een stal zouden slapen? Dat de boeren eigenaar, wiens land verwoest was, nu niet anders kon dan onze vermagerde lichamen helpen? Dat we zo weken bevend zouden zitten, daar waar ooit honderden varkens hadden gestaan? Dat we daar huilend zouden zitten? Om diegenen die we verloren hadden? Om de bommenregen, die als een tropische regenbui altijd zomaar op had kunnen komen zetten? Om dat jullie niet meer lachend van de glijbaan konden gaan?
Drielandenpunt
Zou je me geloven dat we in de verte de heuvel zouden kunnen zien met de zendmast erop? Het Drielandenpunt, ooit een toeristische plek vol vertier, chocomelk en friet. Dat de kilometerslange file van vrachtwagens, gevuld met meel, schoon water en luiers voor jou, zo dichtbij had gevoeld? Maar dat die bijna nooit bewoog? En dat die éne keer dat de file leek te bewegen, onze uitgehongerde lijven de energie zouden vinden om ons omhoog te slepen? Dat ik je stevig tegen me aan zou houden, jouw wangetje tegen de mijne, hollend omhoog? Om eindelijk weer schoon water voor jou en de andere kinderen te kunnen krijgen. Dat we het uit onze mond zouden sparen voor jullie? Maar dat we dan uiteindelijk de vrachtwagen zouden zien omkeren, de heuvel weer af, terug België in?
Helpen
Zou je me geloven dat jij mij rillend zou vragen: „Wanneer gaan de mensen van ver weg ons helpen?” En dat ik elke dag weer zou antwoorden: „Elk moment lieverd. Zij zullen hun verantwoordelijkheid nemen. Zij zullen hun grondwetten naleven. Zij hebben hier samen regels over afgesproken. Zij zullen aan grote, houten tafels plaatsnemen en in ingewikkelde taal overleggen over ons belang en dat van hen.” Dat jij, terwijl er een bommenstorm over onze veilige stal zou razen, huilend zou vragen of ze ons soms zijn vergeten?
En zou je me dan geloven dat ik dan zou antwoorden: „Geen zorgen lieverd, er schrijft vast ergens iemand ver weg een column in de krant.”