Dwangarbeider – bevrijding duurt een leven
De opengesneden steenpuisten – karbonkels – genazen slecht. Zijn bloed was ook niet goed. Bevrijdingsdag beleefde mijn vader op zijn onderduikadres. Bij de boer, die zijn leven heeft gered nadat hij als dwangarbeider – lopend op versleten damesschoenen met poetslappen als sokken uit de Borgwardfabriek waar hij moest werken – Lager Weserlust in Bremen was ontvlucht.
Hij klopte aan bij boer Ter Keurs in Rijssen, zijn oude mobilisatieadres, om de nacht daar door te brengen.
„Je blijft voorlopig hier, je komt de IJssel niet over.” De boer haalde met gevaar voor eigen leven en zijn gezin een dokter erbij en maakte op de deel een schuilplaats van stro en ijzer. Duitse soldaten met snerpende laarzen staken er tevergeefs hun bajonetten in…
Al voor de bevrijding had mijn vader een brief geschreven en een tekening gemaakt die door de ondergrondse naar mijn moeder werd gestuurd: hij boven op een trein, armen juichend in de lucht. De bevrijding duurde nog ‘even’, zijn verdere leven lang.
Zoals elk jaar vertelde mijn vader zijn verhaal. En zoals altijd luisterde ik aandachtig. Elk jaar voegde hij wat toe, rekening houdend met mijn leeftijd, denk ik. „De foute burgemeester werd opgepakt. Zoenende meisjes in de armen van Canadezen. Hun volgeladen voertuigen leken wel praalwagens, hoewel bloemen schaars waren.
Op het dorpsplein meisjes met gebogen hoofd in boerenkarren: moffenhoeren werden kaalgeschoren. Hartverscheurend gejuich. Vrijheid hoeft geen blijheid te zijn.”
„Ik keek naar de wijzers van de stationsklok. Eindelijk naar huis! Naar het Muiderpoortstation in Amsterdam, waar mijn broer – die als ik had geweigerd om te gaan, zou worden opgepakt, evenals mijn vader – mij twee jaar geleden op de trein zette en zei: ‘Voordat je het weet ben je weer thuis.’
De trein reed een duisternis in. Ik overwoog om ergens uit de trein te springen, maar een jongen is mij voor en vlucht het weiland in. Een soldaat pakt zijn geweer, legt rustig aan en schiet hem als een tinnen konijntje van de kermis in zijn rug.
De trein reed verder. Naar Lager Weserlust in Bremen, waar de luizen op de vensterbank dansten, de bunkersoep met kleffe aardappelen en een paar stukjes koolraap werd gegarneerd met een augurk en een kluitje mosterd. Op zon- en feestdagen twee augurken. De betonnen bunker was er voor de Duitsers en die van zand voor de dwangarbeiders. Liggend op de grond knepen we ten teken van leven in elkaars hand. Je zag niets aan jonge lijken met kapotte longen door de luchtdruk; je liet hun hand maar los. Jongens die bevrijd waren zonder het te willen.”
Volgend jaar een defilé op de Dam samen met de Duitsers? Nein, herzlichen Dank, ook de kinderen van angstige dwangarbeiders zijn in zekere zin oorlogsslachtoffer. Kom over tachtig jaar maar terug, dan zijn die kinderen er niet meer. Gebeurt het toch dan ga ik voor het eerst van mijn leven demonstreren. Ik koop wel een toegangskaartje op Marktplaats. Van je landgenoten moet je het tenslotte hebben.