Die daar
Ik loop over de vrijmarkt, als mijn oog op een vergeeld rood met wit geruit kleedje valt. Twee bekraste glazen ogen kijken mij triest aan. De ogen behoren toe aan een pluizig knuffelbeest, waarvan het haar aan één kant is platgeknuffeld en waar uit één okseltje een plukje synthetische wol hangt.
De heer en meester over het kleedje is een meisje van een jaar of 14, die onderuitgezakt op een oncomfortabel ogend campingstoeltje duckface-selfies, met hashtags als #Kingsday en #ouwemeuk, zit te maken. Van het meisje kijk ik naar haar ooit geliefde knuffelbeest.
„Die daar.” Een mollig kindervingertje wijst naar de bovenste plank van een kast waar knuffels in allerlei vormen, maten, met diverse bontjasjes en exotische glazen ogen, uitpuilen. „Weet je het zeker?”, vraagt moeder bedenkelijk. „Ja die daar, met dat pluizige haar.”
Nooit meer alleen
De verkoopster klimt stram op het krukje en moet op haar tenen staan om bij de bovenste plank te komen. „Deze heeft lang op een baasje gewacht”, zegt ze als ze van het krukje stapt en een paar keer stevig op het achterste van het knuffelbeest slaat. In het schaarse licht dat door de vierkante raampjes naar binnen valt, dansen de vrijgekomen stofdeeltjes wild in het rond. „Nu ben je nooit meer alleen”, zegt het meisje zacht, waarbij ze het knuffelbeest voorzichtig tegen zich aandrukt en zijn haren tegen haar rode wangen kriebelen.
Vanaf het vochtige vergeelde kleedje schreeuwen de bekraste ogen inmiddels om hulp; „laat me niet alleen!” Ik sta op het punt om een paar muntstukken uit mijn zak op te diepen als ik een verlegen kinderstem hoor. „Die daar.” Een jongetje in een te groot oranje shirt bukt voorover en reikt naar het knuffelbeest. „Weet je het zeker?” Vader trekt een vies gezicht. De jongen straalt. Met een gerust hart en het goede voornemen om me vanaf nu alleen nog te laten afleiden door tompoucen, loop ik door.