Zomaar een dag
Gisteren was ik alweer vroeg wakker (5.00 uur, bijna standaard het afgelopen jaar) en het regende niet! De zaterdag lag uitnodigend en zonder afspraken voor me: de perfecte dag om te gaan rondstruinen in Rotterdam.
Ik checkte wel even de verkeersberichten, want de laatste keer dat ik enthousiast op pad ging waren er werkzaamheden op de A12 en nog wat A’s, zodat ik twee uur deed over de terugreis op een eindeloos traject van stilstaande auto’s.
Om 8.15 uur reed ik file- en regenloos Utrecht uit, met Steel Pulse in de cd-speler, en parkeerde op mijn vaste plekje. Gek genoeg had ik daarna geen reggaesong in mijn hoofd, maar They Call Me The Wild Rose van Nick Cave. Hoe ik daar nou aan kwam? Ik bleef het zingen terwijl ik richting de Kralingse Plas wandelde.
Wondermiddelen
Sinds mijn val in augustus hebben mijn knieën een flinke oplawaai gekregen en kan ik niet meer de afstanden afleggen die ik voorheen met twee vingers in mijn neus deed. Maar ik had geen haast en slenterde door een waterig zonnetje langs mensen met honden naar Jordy’s bakery, waarna ik aan nog warm brood knabbelend verder liep. Ik bedacht, nu ik hier toch was, dat ik misschien wel mijn haar kon laten knippen. Op mijn telefoon boekte ik een afspraak in voor een uur later en werd meteen nog blijer. Want mijn haar, dat voor corona nog volumineus halverwege mijn rug hing, was ondanks vele pogingen verworden tot een licht doorlatend gordijn langs mijn gezicht. En alle wondermiddelen die er worden aangeprezen in de media, bleken toch niet zo wonderlijk dat ik er mijn volle bos weer mee terugkreeg.
Ik stapte op tijd de kapsalon binnen. Een vriendelijke kapster dacht met me mee en constateerde dat mijn haar heel wat te lijden had gehad. Er was een oliebehandeling nodig. Nadat ik de prijs had gehoord hiervoor en niet flauw was gevallen, stemde ik toe. Mits ze ook een flink stuk van mijn haar af zou knippen. „Nou, dan gaan we beginnen!”, zei ze enthousiast, „weet je het zeker?”
Op dat moment klonken de eerste tonen van They Call Me The Wild Rose uit de radio in de kapsalon. „Ja!”, zei ik. De schaar ging erin.
Zingen
Daarna kocht ik, zeer content met mijn nieuwe kapsel, bij een ouderwets bakkertje lekkere koekjes, aaide ik honden, zat ik op bankjes, praatte met andere mensen, en bedacht hoe heerlijk het was om zonder verdere plannen rond te dwalen (wel met een eindtijd in mijn achterhoofd, omdat Rotterdam ook is overgegaan op zeven dagen per week betaald parkeren). Als mijn gedachten afdwaalden naar verhuizen, huur of onrust begon ik te zingen. Ik kon er vandaag toch niets aan veranderen.
Eenmaal thuis en uitgerust belde mijn moeder of ik kwam eten, want zus en zwager waren er ook. Tot mijn verrassing belde mijn moeders zusje ook aan en arriveerden zoonlief en schone dochter ook rond etenstijd. Met zijn allen aan tafel voelde ik me echt gezegend. Ja, mijn vader en mijn broertje worden definitief aan tafel gemist. Mijn andere zoon beleeft nu zijn droomvakantie in Japan. Maar wat een geluk om met de mensen die er wel zijn, en van wie je houdt, je tijd en je eten te kunnen delen.
Voor ik ging slapen zat ik mijn lievelingsstoel uit het raam te staren en bedacht me dat dit, ondanks zorgen over morgen, een heerlijke dag was geweest. Die heb ik binnen. En die Wild Rose? Geen idee. Misschien wel een seintje van mijn pa of van Andres dat ze er ook bij waren.