Het Stockholmsyndroom van de woningmarkt
In 2018 zat ik in de ondenkbare situatie dat ik dakloos werd: in mijn oude sociale huurwoning in Eindhoven (van Woonstichting Thuis) was ik meer dan een jaar lang seksueel misbruikt door een buurman. Hoewel deze zaak serieus werd genomen door de zedenrecherche Eindhoven, werd ik niet serieus genomen door woonstichting Thuis.
Daarom besloot ik enige tijd nadat het gebeurde uit lijfsbehoud te verhuizen naar een tijdelijke woning van een oud-collega, waarna ik op straat kwam te staan. De enige optie daarna was een zogenaamde flexwoning van wooncorporatie Woonbedrijf: een omgebouwde zeecontainer met één raam en een deur (zonder bel of kijkgaatje). Een vochtige, kleine zeecontainer waarin het voortdurend koud en nat was, op een braakliggend terrein naast de A2 in Veldhoven. Voordat ik toegelaten werd tot deze ‘woning’ moest ik een sollicitatiegesprek voeren, waarin ik moest bewijzen dat ik a. een woning nodig had, b. dankbaar was voor een ‘kans’ als deze, en c. ik een goede bewoner zou zijn. De huurprijs bedroeg alles inclusief een slordige 500 euro per maand.
Omdat ik geen andere keuze had, betrok ik de ‘woning’ tijdens de winter. Het was ijskoud, het terrein was een moeras door de vele regenval en de voorzieningen in de woning waren zeer basaal. We mochten blij zijn dat er enkele lantarens waren geplaatst op het donkere, afgelegen terrein, hoewel deze steevast verzakten en het opgaven op het vochtige terrein. Überhaupt was dit de boodschap die werd meegegeven door Woonbedrijf: wees dankbaar voor de kans die we jou bieden. En zorg dat je een goede, betrokken bewoner bent. Mijn omgeving reageerde soms bemoedigend door te spreken over een ‘tiny house’, en de voordelen die dat bood. Ik had ze graag gevraagd om een week, laat staan twee weken met me te ruilen.
In elk geval een dak
Getraumatiseerd als ik was, nam ik hiermee genoegen. Veilig en geborgen voelde het niet, maar ik had in elk geval een dak boven mijn hoofd en een deur die op slot kon. Daar was dan ook alles mee gezegd. Ondanks de fijne lotgenoten die ik daar leerde kennen, was het wonen op dit terrein allesbehalve een pretje. We deelden een fietsenhok en een gemeenschappelijke wasruimte (één wasje kost minimaal 5 euro, en de was- en droogmachines werden voortdurend gestolen), het terrein was voortdurend in verzakking door het vele vocht, en de omwonenden bekeken ons als vluchtelingen. Terwijl de meeste bewoners een goede baan hadden, en enkel in deze onfortuinlijke situatie terecht waren gekomen vanwege een echtscheiding of de krappe woonmarkt in de regio Eindhoven.
Naast echte ‘spoedzoekers’ werden er ook mensen toegelaten die woonbegeleiding of zorg thuis nodig hadden door een zorginstelling, en jongeren die nergens anders terecht konden. Al snel werden er overal en nergens op het terrein partytenten opgezet, en werden er barbecues en feestjes tot in de late uurtjes gehouden. De dagen erna troffen we de resten hiervan aan in de vorm van verzamelingen lege flessen, lege wietzakjes en lege coke-sealtjes. Met een paar gelijkgestemde bewoners ruimden we deze troep dan maar op voor het beeld van de omwonenden.
Altijd verkouden
Na een tijdje werden er vochtmeters in mijn en andere ‘woningen’ geplaatst. Dit werd niet aangekondigd door Woonbedrijf en er werd minimaal uitleg gegeven over het doel van deze metingen. Ook werd er na het verwijderen van deze meters niet gecommuniceerd over zowel het doel als de uitkomsten van deze metingen. Wel merkten we als bewoners dat we altijd verkouden en onwel waren. Meerdere oudere bewoners kregen longontstekingen. Ook vertoonden alle containers serieuze vocht- en schimmelplekken, die vakkundig werden gecamoufleerd voordat er een nieuwe bewoner in een container trok. Tijdens bijeenkomsten van Woonbedrijf op het terrein werden we bevraagd over ons ‘woongenot’ en werd ons tussen de regels door te verstaan gegeven dat we dankbaar moesten zijn voor het feit dat wij waren uitverkoren om hier te mogen wonen.
Nu, vijf jaar na dato, komt in het nieuws dat er wordt getwijfeld aan de bewoonbaarheid van deze ‘woningen’ vanwege schimmel, vocht en wateroverlast. In de jaren hiervoor (2020) werd er af en toe terecht gesproken over dit soort woningen als ‘het Stockholmsyndroom van de woningmarkt’ (Emma Curvers, Volkskrant, 3 juli 2020). De spijker op z’n kop.
Laten gebeuren
Terugkijkend op mijn periode daar en het feit dat ik dit heb laten gebeuren, maakt me nog steeds woest. Het is namelijk schandalig om woningzoekenden, die jarenlang hebben gewerkt en belasting hebben betaald in de regio, op te hokken in dit soort metalen doodskisten. Zonder enige vorm van privacy en comfort, laat staan veiligheid. Vochtig, vies en nat, gedegradeerd tot een getto. Probeer dan maar eens je leven op te bouwen. Met de zekerheid dat je er na twee jaar, als je dat overleeft, uit wordt gegooid. Om daarna de ranzige vocht- en schimmelplekken te camoufleren voor een volgende bewoner. Ik twijfel geenszins aan de bewoonbaarheid van deze ‘woningen’: die is er niet. Desondanks heb ik intussen een echte woning weten te bemachtigen, met stenen muren, een voordeur, ramen en een echte verwarming (en zelfs een lagere huurprijs). Dit is echt mijn eigen verdienste, en het gevolg van mijn weigering om me door de woningmarkt te laten degraderen tot een outcast.
Lucky me: enkele oud-medebewoners kunnen dit verhaal helaas niet navertellen. Omdat ze zijn gestorven van ‘ouderdom’ of ten prooi zijn gevallen aan psychische problemen en verslavingen, waar ze tot op heden niet uit zijn gekomen. Niets kan een mens zozeer degraderen dan een vieze, aftandse en onveilige leefsituatie. Flexwoningen zijn mijns inziens niet een oplossing maar een probleem: door fatsoenlijke, hardwerkende mensen te degraderen tot een minderwaardige groep creëer je enkel problemen. Ik kan het gelukkig navertellen, maar sommigen niet.