Ongeduldig
Ik zit in de wachtruimte van de gipskamer poli 72 en pak een gedateerd tijdschrift. Zin, heet het. Ik lees een interview van Rick de Leeuw met wijlen dichter Gerrit Komrij. Er staan mooie, wijze woorden. Ze stellen me gerust.
Ik kijk even op, zie een echtpaar aankomen dat tegenover mij plaatsneemt. De vrouw heeft een strakke, rode broek aan. Haar haar glimt van de gel. De volle lippen met een dikke laag glos. Ze draagt ultrahoge hakken. Ik gok haar leeftijd op begin 50, schat haar in op vier keer per week fitness. Ze ploft op de stoel die iedereen links laat liggen omdat je kunt zien dat die bedoeld is voor mensen met ernstige breuken, mensen van een zekere leeftijd. Een doelgroep waar ik niet toe behoor. Gezien haar kwieke loop, deze vrouw ook niet.
Schalks
Ze giechelt luidruchtig, zwaait met haar benen heen en weer, als een kleuter. Ik kan niet bij de grond, speelt ze. Ze kijkt hierbij schalks naar haar man. Man kijkt even opzij, zegt niets. Hij heeft het zwierige kapsel van een tiener, draagt een hippe, afgetrapte spijkerbroek. De man kijkt vermoeid en oogt oud. Na tien minuten verzucht ze net iets te hard: „Nou, gelukkig ben ik geduldig.”
De vrouw irriteert me. Ik klem mijn kaken even op elkaar. Kijk weer naar het gips om mijn linkerpols. Ik ben zeker zo ongeduldig als zij, maar zoek afleiding in mijn ergernis aan haar.