Linksom of rechtsom – de vliegende kiezer
Veiligheidshalve druk ik in plaats van met mijn vinger, met mijn elleboog op het knopje van het voetgangerslicht. Je weet maar nooit, veel kiezers zijn mij voorgegaan richting stemlokaal.
Uiterst rechts loop ik als linksbenige over het zebrapad – waar je je onterecht veilig voelt. Een fatbiker, komend van de tegenovergestelde richting, rijdt met een noodgang mij bijna van de sokken. Het scheelt niet veel of ik ben in plaats van een zwevende kiezer een vliegende. Ik roep natuurlijk wel ‘iets’ tegen de fatbiker, wat sommigen ‘iemand de pestpleuris schelden’ noemen. Dat mag, we leven in een vrij land. Toch? Hoe de fatbiker eruitziet? Nou, ik kan zeggen dat mijn vooroordelen bevestigd zijn. Wat die zijn, zeg ik niet. Maar om onpersoonlijk over ‘persoon’ te spreken… Als je bijna omver wordt gereden is dat toch onbehoorlijk persoonlijk. De fatbiker is kaal, hoogstwaarschijnlijk geen vrouw. Of is die aanname juist weer stigmatiserend bevooroordelend?
Bibberend op mijn benen voel ik dat ik als voormalig linksbuiten de meeste kracht heb in mijn linkerbeen. En als ik op de ijsbaan een bocht schaats, heb ik op links de meeste druk. Maar ja, rechts heb je toch nodig om vooruit te komen, ook naar het stemlokaal. Het is er druk. Vroeger was alles overzichtelijk: GroenLinks en voorgangers liepen in een tuinbroek, PvdA in corduroy broeken en jasjes en VVD in het driedelig. Nu loopt alles door elkaar heen. Het lijkt alweer lang geleden dat we anderhalve meter afstand moesten houden en toch moesten verbinden: ‘Samen’. ‘Met elkaar’. Hoeveel scherpe tegenstellingen zijn hier verzameld? Ik moet denken aan een oude song van de rockband Stealers Wheel: ‘Stuck in the middle with you.’ Het tekstfragment: ‘Clowns tot the left of me, jokers to the right…’
De man achter de tafel ken ik en hij mij. Toch vraagt hij om mijn identiteitsbewijs. En dan nog weet je niet wie je bent. Het formulier lijkt qua formaat op de autokaart die mijn vader vroeger minutieus bestudeerde, hoewel hij allang wist hoe hij moest rijden. Je weet maar nooit.
„Het valt niet mee om al die vakjes rood te kleuren”, zeg ik als oubollige grap tegen hem. Hij lacht niet. Zal wel een ambtenaar van het stadsdeelkantoor zijn.
Geert groeit en Frans ook, alleen nog niet omvangrijk genoeg. Dilan zegt dat ze beter naar de kiezers had moeten luisteren en Pieter wijst op de Grondwet alsof hij die zelf heeft geschreven. Sweet Caroline interesseert het geen biet, pakt een gratis biertje en koestert haar Eerste Kamerzetels: ‘Good times never seemed so good.’
Of je door de kat of door De Hond wordt gepeild (ik nooit!) maakt niets uit. Veel zal er niet veranderen. Asielzoekers zijn er te veel, huizen te weinig. Maar het wordt kouder, misschien vinden we elkaar onder een blauwe vrieslucht, in een oer-Hollands wit landschap met zwart ijs. Op klapschaatsen is het applaus voor jezelf.
‘Ik rijd liever rechts
en de tegenligger links
en toch gaat het goed’