Het eindresultaat van een geleefd leven
Met enige tegenzin loop ik het verpleeghuis binnen. Op verzoek van een vriend, bezoek ik zijn moeder die vergevorderd dement is. Zelf kan hij haar, vanwege een rughernia, niet bezoeken. Behalve mijn vriend, krijgt zijn moeder, die Jet heet, weinig bezoek. En als ik weinig zeg, bedoel ik niemand.
Met de lift ga ik naar de derde verdieping. In de lange gang staat een origineel bushokje compleet met bijbehorende dienstregeling. Op een bankje in het bushokje zitten drie mensen. Twee vrouwen met een boodschappentas op schoot en een man met een teddybeer. Vóór het bushokje een haltepaal: Lijn 13. Over het cijfer 13 is duidelijk lang en intensief nagedacht. Maar dat is misschien een aanname van mij omdat ik tamelijk bijgelovig ben.
Staren naar de verte
Als ik het hokje passeer kijkt het drietal niet naar mij. Ze geven eigenlijk helemaal geen teken van leven. Ze staren naar een punt ergens in de verte. Misschien hopend op een snel arriverende bus.
Bij de balie waar ik mij meld, vraagt de receptioniste of er nog drie mensen bij de halte zaten. Als ik bevestigend knik, vertelt ze dat die mensen daar elke dag zitten. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat.
De receptioniste loopt met mij mee naar de kamer van Jet, mijn vriends moeder. „Ze begrijpt niets meer en ze zal niet praten met je”, legt ze uit. „Blijf gwoon bij haar zitten en zing wat voor haar. Of lees iets voor. Dat vindt ze meestal wel leuk.”
„Hoe weet u dat ze dat leuk vindt?”, vraag ik. „Ze begrijpt toch niets meer?”
„Dat klopt, maar je ziet dan een glimlachje rond haar lippen.”
Pop en koekje
De kamer binnenlopend zit Jet op een stoel bij de tafel. Ze omklemd een pop. Vóór haar op tafel een half opgegeten koekje.
Ik kijk om mij heen. Behalve de tafel en nog twee stoelen staat er nog een grijze kast. De kast staat halfopen en ik zie er twee jurken in hangen. Verder twee paar schoenen en een stapeltje ondergoed. Tegenover de kast een éénpersoonsbed. Kortom; het eindresultaat van een geleefd leven. Op het kastje naast het bed een dun boekje: Nijntje en oom vliegenier. Op de voorkaft een rood vliegtuigje met Nijntje en oom vliegenier erin. Ik pak het boekje en begin voor te lezen: „Nijntje en haar vriendinnen vliegen door de kamer in een denkbeeldig vliegtuig.”
Halverwege het boekje zie ik inderdaad een reactie bij Jet. Haar lippen krullen iets omhoog in een soort lachje. Haar levenloze ogen lachen niet mee.
Op weg naar huis slik ik iets weg. Een prop in mijn keel, lijkt het wel.