Allemaal opruiend gelul
Het is niet druk in het café waar ik een kop koffie drink. Drie man aan de bar, vier die aan de stamtafel klaverjassen en een man van een jaar of 50 die aan een tafeltje naast mij zit.
Hij staart met wijd open ogen naar de onvermijdelijke tv boven de bar.
Fascinerende man, zo te zien. Qua kledingkeuze, bedoel ik: t-shirtje met een konijntjesmotief, kuitbroek en stevige enkelhoge legerlaarsjes. En dat alles afgerond met een kek bruin hoedje met een veertje erop dat enigszins schuin op z’n hoofd staat.
Echt zo’n man die er, als een gediplomeerde vogelaar, ‘s morgens om vier uur op uit trekt om – behangen met verrekijkers, fototoestel en veldfles – door bos en veld te struinen op zoek naar vogels.
Hij kan ook een jager zijn natuurlijk, je weet het niet.
Hij wijst naar mijn koffie: „Hoe smaakt het?”
„Prima”, antwoord ik.
„Kan mij niet voorstellen”, zegt hij. „Die koffie hier is als een echtscheiding; duur en bitter.”
Dan roept hij naar de barman waar zijn bier blijft en wijst daarna naar het tv-scherm. „Een documentaire over milieuactivisten”, zegt hij. „Mijn dochter is ook milieuactiviste.” Hij heft zijn handen op in een soort verontschuldigend gebaar. Alsof milieuactiviste zijn iets grensoverschrijdend is.
„En dat betekent?”, vraag ik beleefd. „Dat ze ook meedoet aan zitprotesten en in bomen hangen voor het klimaat? Niks mis mee, toch? Er kan niet genoeg geprotesteerd worden tegen die zwakbegaafden die het klimaatprobleem niet serieus nemen. Toch?”
Links tuig
„Onzin”, zegt hij. „Er is helemaal niks mis met het klimaat. Allemaal opruiend gelul van dat linkse tuig. Trouwens, ze zit gewoon bij Greenpeace”, zucht hij. „Eh… protesteren tegen dierenmishandeling of zoiets.”
„O ja, old skool“, zeg ik. „Ik dacht dat niemand dat meer deed. Walvisvaarders tegenhouden enzo?”
„Geen idee, ik heb er geen verstand van”, zegt hij op klagende toon. „Waar blijft mijn bier verdorie! Hé Pipo, moet dat bier nog gebrouwen worden?”, schreeuwt hij naar de barman.
„Misschien werkt hij hier pas en moet hij nog leren”, probeer ik hem te kalmeren.
„Nee hoor, hij heeft gewoon een hekel aan mij. Daarom laat hij mij expres wachten.”
„Het lijkt mij toch een geschikte knul.”
„Geschikte knul? Van welke planeet kom jij? Nou ja, ik zou je van alles over die idioot kunnen vertellen, maar eerlijk gezegd steekt er één fout van hem mijlenver bovenuit.” Hij kijkt mij aan, kennelijk verwachtend dat ik vraag, „wat dan?”
„Wat dan?”, vraag ik dus.
„Hij ademt”, zegt hij met een verbeten trek om de mond.
Om verdere banale opmerkingen te voorkomen, vraag ik wat hij eigenlijk doet voor z’n werk.
„Wat denk je zelf?”, vraagt hij.
„Vogelaar? Tja, dat schiet mij zomaar te binnen.”
„Mis! Poelier! Al dertig jaar. En in mijn vrije tijd jaag ik op fazanten.”