Ongeluk

Nicole Smit 30 aug 2023

De bel gaat. Voor de deur staat een mij onbekende oudere man, gehuld in korte broek en een shirt met palmbomenprint. Naast hem staat de fiets van mijn zoon.

„Bent u moeder van Timo?”, vraagt hij.

Ik knik.

„Schrik niet, hij heeft een ongeluk gehad en is nu bij de dokter. Ik heb met de werkbus even zijn fiets gebracht.”

„Een ongeluk?”, breng ik uit.

„Ja, maar het leek mee te vallen.”

Maar meevallen doet zoiets nooit. Ik bedank hem vriendelijk, bel in paniek mijn man en daarna de huisarts, waar Timo heengebracht is.

Ook daar lijkt het mee te vallen, maar toch heeft de huisarts voor de zekerheid een ambulance gebeld om hem naar het ziekenhuis te vervoeren.

Mijn man keert geschrokken huiswaarts, waarop we samen met eigen vervoer naar het ziekenhuis rijden.

Timo komt wonderlijk genoeg een half uur ná ons in het ziekenhuis aan.

„Het gaat volgens mij wel”, zegt de ambulancebroeder, knikkend naar onze zwijgzame, stuurse puberzoon.

Mijn baby, mijn kerel, onze überpuber, die over het algemeen grotendeels zwijgt, wat ben ik blij dat ik hem levend zie. Huilend kijk ik toe hoe hij met enige moeite de ambulance uit klimt.

Voorzorg

„Dit gaat anders helemaal niet zo gemakkelijk”, constateer ik.

„Het gaat best, ma”, bromt Timo stoer.

De eerstehulparts, die eerst nog verwonderd opkijkt bij het zien van ons gevolg, twee huilende ouders en een puberende patiënt, die zelfstandig binnen komt wandelen, constateert al gauw dat de zaken er toch grimmiger voorstaan dan gedacht.

„Zo zie je maar”, zegt hij tegen zijn co-assistenten, die vandaag meelopen.

„Van buiten niets te zien, maar op de foto tref je een scheur in de milt.”

Timo vergeet zijn stoere houding en lijkt nu toch ongerust.

„Is dat erg?”

Hij wordt gekoppeld aan een monitor en er wordt bloed afgenomen.

„Uit voorzorg”, zo verzekert de dokter ons.

Helaas is dit ziekenhuis niet voldoende uitgerust om onze zoon adequaat van hulp te voorzien, dus komt de ambulance opnieuw voorrijden.

Dit keer wordt onze zoon met sirene aan vervoerd, met mij gezeten naast de bestuurder, op weg naar een ander ziekenhuis.

De diagnose wijkt niet af van dat in het vorige ziekenhuis, zoals uren later opnieuw geconstateerd wordt.

„Moet dit?”, vraagt Timo, gebarend naar de monitor, die nog altijd zijn hartslag en bloeddruk opneemt. Ongeduldig beweegt hij de hand met knijper, waarop een gealarmeerde verpleegster verschijnt.

„Probeer stil te liggen”, verzoekt ze hem met klem.

Snackbar

„Ik wil weg”, mompelt Timo. Van weggaan is geen sprake voorlopig, tenzij hij opnieuw overgeplaatst moet worden, dit keer naar een academisch ziekenhuis.

„Nee toch? Maar ik wil niet wéér met de ambulance weg”, protesteert hij. De tijden dat hij een klein jochie was, blij met het vooruitzicht aan een ritje met een loeiende ambulance, zijn voorbij. De ernst van de situatie ontgaat hem, er is geen angst, geen besef van eindigheid.

De dokter komt opnieuw langs en maant hem tot rust. Liggen en niet bewegen is het devies. Dit om de scheur in de milt te kunnen laten helen. Timo blijft in het ziekenhuis de komende dagen. In gezelschap van de piepende monitor. Mijn man en ik vertrekken naar huis.

Gelukkig herstellen jonge mensen vrij snel van fysieke trauma’s, zo ook Timo. Wanneer we de volgende avond terugkeren voor een bezoek, is het druk in de kamer. Er zijn jongeren op bezoek. Aan het voeteneind van het bed hangt een ballon met erop de tekst: hoera, een meisje.

„Waarom ruikt het hier naar de snackbar?”, merk ik op, de geur in de kamer opsnuivend.

„Verrek”, beaamt mijn man verrast.

„Dat klopt”, zegt Timo. „Het eten hier is niet te vreten. Dus heb ik Thuisbezorgd maar gebeld. Het blijkt dat ze ook in het ziekenhuis bezorgen.”

Het beste van Metro in je inbox 🌐

Meld je aan voor onze nieuwsbrief en ontvang tot drie keer per week een selectie van onze mooiste verhalen.