Van de hoge
Met een zwaar gemoed klim ik het trappetje op naar boven. Ik zwaai naar zoon, 5, die op de kant staat te wachten. Zijn magere gespierde benen steken fier uit zijn blauwe zwembroekje met groene haaien. Om zijn armen de knaloranje zwembandjes.
Ik heb hem beloofd dat mama ook een keer van de hoge duikplank zal springen.
Durf jij dat wel mama? had hij gevraagd. „Nou”, zei ik, „ik vind het eng maar ik ga het toch doen.”
In de hoop hem te stimuleren ook iets te doen wat eng is, maar wat hij toch zal moeten leren. Zoals poepen op de wc.
Poepen op de wc daar maak ik geen indruk mee. Maar net als de stoere jongens van de hoge duikplank springen wel, schat ik in. Ik zie dat hij trots omhoog kijkt naar de badmeester die naast hem is komen staan. Ook dat nog.
Sodeju, het is toch wel echt hoog, zie ik als ik bijna boven ben. Ik voel een druk op mijn borst, mijn darmen geven een kramp.
„Mama!”, galmt het enthousiast door het zwembad. Er is geen weg meer terug. Langzaam schuifel ik de plank af, kijk in de peilloze diepte. Hoe deed ik dit vroeger ook alweer?
„Kom op mevrouw, u kunt het, gewoon neus dichtknijpen en gaan”, hoor ik een jongensstem achter me. Mijn hart bonkt. Kordaat neem ik een grote stap, sluit mijn ogen, knijp mijn neus dicht en laat me vallen.
Opluchting
Ik maak een suizende klap in het water. Terwijl ik me met mijn voeten afzet van de bodem, voel ik een enorme opluchting. Hijgend kom ik weer boven en kijk recht in het gezicht van zoon, die me vanaf de kant toelacht.
’s Avonds vertelt hij zijn vader dat mama van de hoge duikplank heeft gesprongen. „Oh ja?”, reageert man. Zelf heeft hij me ooit in een bijzin laten weten dat hij dit nog nooit heeft gedaan.
„Ook niet toen je 12 of 16 was?”, vraag ik hem alsnog. „Nee”, zegt hij, „ik zag het nut er niet van in.”
Dit is de man die jarenlang motor heeft gereden in de bergen, heeft gezeild op zee, onlangs in zijn kano op de Maas voer toen er een onweersbui met fikse bliksemschichten boven zijn hoofd losbarstte.
Het springen van de hoge duikplank kreeg, wat mij betreft, plotseling status. Met gepaste trots kijk ik de mannen aan.
„Maar ik vond het niet echt stoer”, vervolgt zoon, „toen je van de lage duikplank sprong, rende je, toen was je veel sneller.”