Roeien
„Hebben jullie wel door dat jullie nu echt helemaal alleen roeien?”, zegt zoon, 6, op vaderlijke toon tegen ons. We zitten in een Canadese kano op weg naar Bunnik.
„Ik doe namelijk helemaal niks”, roept hij triomfantelijk.
Man zit achterin, tussen ons in zit zoon. Met zijn zwemvest aan en zijn peddel paraat, weet ik. Zien doe ik het niet echt. Ik durf me niet naar hem om te draaien uit vrees dat de kano gaat schommelen.
Man doet veruit het meeste roeiwerk. Ik wil me niet teveel op de borst slaan, maar ik sla mijn slag behoorlijk. Na bijna twee uur roeien voel ik mijn schouders gloeien.
Zoon roeit voor het eerst. Hij neemt zijn taak serieus. Af en toe petst er een golf water tegen mijn rug en roep ik dat het wel wat minder kan. Regelmatig raken we ‘slaags’ met onze peddels als we niet helemaal synchroon door het water scheppen.
We komen een troep eenden tegen. Onderzoekend kijken ze ons aan. Ik wissel een blik uit met een koe op de kant. Het uitzicht vanaf het water geeft een andere beleving: je kijkt naar de omgeving op. Uiteindelijk sla ik mijn ogen als eerste neer. Uit nederigheid en omdat de boot schuin op het riet af stevent.
Zoon is het zat
Soms is zoon het zat, dan laat hij dromerig zijn peddel in het water zakken en roeien zijn vader en ik met extra weerstand. Ik heb hier geen erg in totdat ik man achter me hoor vragen of hij zijn peddel wel horizontaal wil houden.
„Gaat het daarom zo zwaar?”, laat ik me ontvallen.
Zo kibbelen we vredig voort.
Geslaagde boottocht vind ik, als ik me uit de kano heb gehesen en weer op de kant sta. Tot man een brul geeft en ik me haastig omdraai. Zijn rugzak heeft al die tijd in een plasje water gestaan achter in de kano.
„Voortaan luister ik alleen naar mezelf”, bromt hij.
Voordat hij in de kano stapte had hij overwogen die nog even achterin de auto te zetten. Ik bijt hard op mijn lip.
Na drie dagen hoopvol drogen van de iPhone, stelt man uiteindelijk zijn dood vast.