Op kamers
We staan te wachten in de hal van het verpleeghuis tot de met een Tweemaster beschilderde glazen schuifdeur, zich opent. Het tehuis, sinds enkele weken het onderkomen van mijn moeder. Voorzichtig stappen we naar buiten. Mijn moeder loopt beter dan ooit: de ‘sloffen’ die ze draagt vanwege haar ingezwachtelde onderbenen geven haar ruimte.
Ze leunt op mijn arm. Samen schuifelen we langs het sprankelende glas-in-lood-raam van de kerk richting de gracht. De wind waait onze haren alle kanten op. We halen zowaar het Grand Café, vlakbij De Wip. Het voelt als ontsnappen. Mijn hart maakt een sprongetje.
We zitten tegenover elkaar, de buitenlucht heeft haar gezicht kleur gegeven. Hoe zou zij het vinden? Mijn moeder kijkt lang in het staafje met melkpoeder. „Ik weet het niet”, zucht ze, „ze blijven allemaal achter.” Ik neem het zakje van haar over, geef een kneepje, de poeder glijdt in de koffie. Ze kijkt opgelucht.
„Ma, je bent vlak bij de plek waar je ooit hebt gewoond.” Ik wijs naar links.
Verbaasde lach
„Eenenvijftig jaar geleden. Nu woon je weer in het centrum, maar dan aan die kant.” Ik wijs naar rechts.
„Je woont op kamers.” Ik breng het als een voorrecht. Mijn moeder lacht verbaasd.
„Dat heb ik nou altijd”, zegt ze. Als ik afreken, stopt ze de menukaart in haar tas.
Na ons afscheid wandel ik naar het station. In gedachten zie ik mijn jonge moeder voor me. Hoe ze begon met overtrekken van de patronen op het knisperende papier, het uitknippen, het afspelden op de stof, geroutineerd, met een speld in haar mond. Ik loop de steile trap op naar boven, sta op de dijk, vlak voor de Molen. Rechts zie ik de oude huizen met de verschillende soorten gevels. Daarachter ligt de straat waar ik ben geboren. Weer daarachter ligt de haven. Kantoor Ruitenburg is al jaren verhuisd, mijn vader maakte dit nog net mee.
Vorig jaar zaten mijn broer, moeder en ik met zijn drieën naast elkaar in het pand van de notaris met uitzicht op de haven. De Furie lag er groots bij. De felle zon weerkaatste op het water. Een contrast met de reden van ons bezoek. Ik blijf even staan, kijk nog eens goed om me heen. Het café waar ik graag kwam zie ik in de verte.
„Weet je niks originelers?”, vraag man als ik weer thuis ben. Ik voel me betrapt. Natuurlijk, Het Dorp van Sonneveld is niet voor niets een klassieker. En toch was het zo. Ik wist niet dat stenen troost konden bieden.