Busje komt zo
Heerlijk vond ik het, treinreizen. Als student bracht ik uren door op de groezelige stoelen van de welbekende gele snelheidsmonsters. Naar Utrecht en Amsterdam om te shoppen, naar Breda voor noodzakelijk studiekwaad, naar Eindhoven voor zussendates en naar Maastricht voor de liefde.
Die laatste bestemming was favoriet. Met een lading eten van de Appie To Go, een tijdschrift en mijn mp3-speler op zak was het anderhalf uur lang ontspannen. Tussen Bunde en Maastricht keek ik mijn ogen uit: een prachtig, heuvelachtig landschap, haast buitenlands. Standaard zette ik dan Over the hills and far away van Nightwish op en waande me in een andere wereld.
Tientallen, of misschien wel honderden keren, reisde ik tussen ’s-Hertogenbosch en Eindhoven. Het traject kon ik dromen. En toch werd ik op een avond verrast. Door een gedachte. De trein reed vlakbij Best, binnen een paar minuten zouden we de tunnel in gaan. En ineens schoot door mijn hoofd: stel dat de trein daar plotseling stopt? In dat dichte stuk? Dan kan ik er niet uit! Een fikse paniekaanval volgde, tot we de tunnel uit waren: toen kon ik weer rustig ademen. Trillend van de schrik kwam ik aan bij mijn eindstation. Paniekaanvallen waren voor mij niet nieuw, die had ik als kind al. Maar er veranderde iets wezenlijks: ik was bang dat ze terug zouden komen.
Buiten zinnen
Vanaf dat moment werd treinreizen een verschrikking. Als eerste meed ik enkel het stuk met die gevreesde tunnel, maar al snel begon het uit de hand te lopen. Ook in andere sneltreinen durfde ik niet meer, want die hadden geen raampjes, in tegenstelling tot die goeiige stoptreinen. Die stopten ook nog eens vaker, wat me een veilig gevoel gaf. Tót ik weer een paniekaanval kreeg. Een die zo heftig was, dat ik compleet buiten zinnen op het deurtje van de conducteur begon te bonzen. Ik schrok zo van mijn actie, dat de paniek spontaan wegebde. Maar de deur ging al open en een vrolijke man vroeg waarmee hij me kon helpen. Stamelend zei ik dat ik een neefje had dat weg was van treinen en dat ik graag wat foto’s wilde maken als dat mocht. Dat was prima en met een ‘maar dat had je niet hoeven te verzinnen hoor meisje, je had wel mogen zeggen dat je speciaal voor ons kwam!’ werd ik lachend binnengehaald. Ze moesten eens weten.
Deze gebeurtenis betekende het einde van mijn treinreizen. Godzijdank hoefde ik niet meer elke dag naar college; dat had ik nooit volgehouden. Van deur tot deur zonder trein kostte me 3,5 uur – en dan moest ik ook nog terug. En het waren geen ontspannen reizen, want de bus begon me ook al ernstig te benauwen. Maar ik dwong mezelf, omdat ik wist dat ik anders nergens meer zou komen.
Gepaste trots
Als ik nu terugkijk op die periode, snap ik niet dat ik mijn diploma gehaald heb. Ik ben dan ook gepast trots dat ik het toch voor elkaar heb gekregen. Wel heeft het flinke sporen achtergelaten. Dromend over het spoor reizen doe ik niet meer. Ik heb nog wekelijks nachtmerries over treinen en over mijn studie. Gelukkig is met de bus gaan tegenwoordig geen obstakel meer. Af en toe voel ik nog een vleugje paniek, maar over het algemeen kan ik genieten van de straten die aan me voorbij gaan en het geruststellende geronk van de motor. Of ik ooit nog zoals vroeger in de trein kan zitten, lezend en etend op weg naar mijn bestemming, weet ik niet. Maar dat maakt eigenlijk ook niet uit. Ik kom er wel. Desnoods met een omweg.