Stoer
In de verte bij de uiterwaarden klonk het geluid van kwakende eenden. Er kwam een boot aan die me deed denken aan die van Sinterklaas: type klassieke stoomboot met ronde ramen. Hij had flink de vaart erin. ‘Domenica’ stond er in gouden letters op. Ik voelde een lichte triomf op deze zondag. De Kade heet het laantje op de hoek van de dijk met uitzicht op de rivier, de brug, het middeleeuwse stadje aan de overkant. Ik keek naar de manoeuvres van de veerboot vanaf dit magnifieke punt. De ‘boot van Sinterklaas’ voer gestaag door.
Ik moest denken aan mijn rit op de fiets waarbij het na enkele minuten met bakken uit de hemel kwam. Toen ik na een kwartier het gebouw binnenstapte waar ik moest zijn liet ik een nat spoor achter. Soppend in mijn schoenen, water dat van mijn jas droop. ‘Het is op de tiende etage’, zei de vrouw achter de balie.
Bij iedere tree trokken de doorweekte broekspijpen de huid van mijn benen strak. Eindelijk boven, de beloning: het uitzicht over de Nedereindse Plas. Bovendien hoefde ik niets meer hoog te houden. Kletsnatte wangen met zwarte strepen, mijn jas, kennelijk niet waterdicht, had op onverwachte plekken mijn blouse doorschijnend gemaakt. De vrouw waar ik de afspraak mee had, had haar regenbroek over een stoel hangen.
‘Wat doe je stoer’, zei zoon, veertien, op snerende toon zonder me aan te kijken toen ik hem voor de zoveelste keer ergens op aansprak. Stoer?
‘Nou’, begon ik. ‘Stoer’ sneed hij me de pas af, ‘wat doe je stoer’, iedere keer als ik mijn mond opende om iets te zeggen. De machteloosheid werd gaandeweg vervangen door iets anders, het begon te borrelen van binnen.
‘Stoer’ dacht ik nog eens toen ik naar buiten liep. De emotie die ik had voelen borrelen ebde langzaam weg, bij elke stap minder aanwezig. Van buiten zijn knap je eigenlijk altijd op. Stoer is zo slecht nog niet. Misschien moest ik dat zo zien te houden. Toen klonk in de verte het geluid van kwakende eenden.