Rijdend onkruid
Na een diepe winterslaap loopt in de lente de natuur weer uit. Grassprietjes wurmen zich een weg omhoog tussen onze tuintegels en de kieren in het asfalt. Helaas blijft het daar niet bij.
Onze wegen en paden worden ieder jaar weer overspoeld door wat ik altijd noem ‘rijdend onkruid’. Veelal mannen van middelbare leeftijd in veel te strakke pakjes die doen alsof ze met de belangrijkste wedstrijd van hun leven bezig zijn en daarmee met hun racefietsen een nietsontziend slagveld aanrichten op de openbare weg.
Begrijp me goed. Ik gun iedereen zijn hobby, zijn vrijetijdsbesteding en zijn sport. Ik ben een groot voorstander van leven en laten leven. Maar juist dat laatste daar schort het nog wel eens aan bij deze types. Niet zelden vertonen zij een asociaal en arrogant weggedrag waar menig Mercedes- en BMW-rijder jaloers op zou zijn. Het liefst zou je dit rijdend onkruid met een megagrote fles Roundup in één keer van de weg af spoelen.
De struiken (of brandnetels) in
Wie denkt in het bos veilig te zijn voor deze wegmisbruikers, komt bedrogen uit. Ze bestaan helaas ook in een offroad variant: de mountainbiker. Waar er op de openbare weg meestal nog wel voldoende uitwijkmogelijkheden zijn, ben je op een bospaadje vaak veroordeeld tot een stap in de struiken. Of nog erger, in de brandnetels. Misschien een tip voor alle gescheiden weekendvaders die naar manieren zoeken om de kinderalimentatie omlaag te krijgen: neem je kroost op een zondagmiddag mee naar een liefst zo smal mogelijk bospaadje. Aan iedere hand eentje voor de zekerheid. Succes gegarandeerd.
Ik heb de pech dat mijn lievelingscafé tevens een rustplaats is voor het rijdend onkruid. Zit je gezellig met een biertje op het terras, komt er opeens een half peloton de hoek om gestoven. Zoals ik al zei, het zijn vaak mannen van middelbare leeftijd in veel te strakke pakjes. Het ziet er niet uit. En dan heb ik het niet over die uitpuilende buikjes. Ik zal de laatste zijn om iets te zeggen over een buikje. Nee, dan heb ik het over die bobbel in hun broek. Die strakke, zweterige bobbel die bij iedere stap wiegend van links naar rechts gaat. U begrijpt, op zo’n moment stuur ik mijn bitterballen acuut terug naar de keuken. Wanneer de hele groep zich tussen de menigte door wurmt op weg naar dat ene vrije tafeltje krijg ik niet zelden een duw van iets hards en warms in mijn nek. Ik hoop dan altijd maar dat het toch een elleboog is en niet iets anders.