Sleutelhanger lokken
„Fwiet fwiew!”, floot mijn huisgenoot. Ik keek vreemd op. Haar vriend was er niet. Ik wel, maar mij keek ze dan weer niet aan.
,„Wat doe jij nou?”, was dan ook mijn verbaasde reactie.
„Ik zoek m’n sleutels”,
„Ja, dat doe ik óók altijd fluitend?” Mijn verbazing werd niet minder.
„Ik heb een sleutelhanger die reageert op geluid”, begon ze, gevolgd door „als de batterij niet leeg is tenminste. En die heb ik al een hele tijd niet vervangen, want ik kon de goeie maat eerst niet vinden. En toen bleken ze óók nog eens súperduur te zijn.” Ze fluit weer. Het is net of ze haar hondje zoekt. Terwijl ze fluit gaat ze haar kamer af: onder het bed, tussen de vieze was, tussen de schone was aan de deur, onder haar studieboeken misschien?
Het leidt vooralsnog niet naar de vondst van de sleutels.
„Waar heb je ze eigenlijk voor nodig?”, vraag ik dan.
Praktisch met sleutels
„Nou ja, ik wil gewoon weten waar ze zijn, eigenlijk. Ik kan best even zonder…”, zegt ze, nog eens een stapel door zoekend die net al overhoop gewoeld is. „Maar op een goed moment wil ik toch wel wéten waar ik ze gelaten heb. Anders kan ik niet meer naar buiten als er niemand thuis is.” Ze is altijd al van het praktische geweest.
„Oh, ik wou zeggen: als je je fiets nodig hebt, kun je die van mij wel lenen”, bied ik aan. Niet dat het kennelijk een noodgeval betreft, maar toch. De praktische kant van het weten waar je sleutels zich bevinden lijkt me evident.
„Wat lief van je, dank je! Maar nee, ik heb liever m’n sleutels terug.” Ze fluit verwoed nog eens.
„Maakt het uit op welke toonhoogte je het doet?”
„Neuh. Het moet wel hard genoeg.” En zo besluit ik dan maar mee te fluiten. Wat eerst gegier oplevert omdat het niet dezelfde toonhoogte betreft en dus vals klinkt. Totdat ik, volkomen gedachteloos, een liedje begin te fluiten wat ze kent. En invalt. En zo wordt het een gezellig duetje. De sleutelhanger was er niet van onder de indruk, gezellig was het wel.