De Heer is mijn Herder
In mijn jeugd was een geliefde bezigheid binnenshuis, het maken van werkstukken voor de jaarlijkse tentoonstelling op school. Zo’n werkstuk maken, deed je samen met een paar klasgenoten. Met vriend Joop heb ik ooit een vliegtuig en een schip ingeleverd.
Waar we echter het meeste plezier aan beleefden, was het oefenen voor de toneeluitvoering op school. Voor de paasviering, direct voorafgaand aan de start van de paasvakantie, werd iedere klas gevraagd naar eigen idee een toneelstukje te bedenken en dit tijdens de viering op te voeren.
Voor het oefenen waren we aangewezen op een woning met veel ruimte. Joops ouders hadden een ‘eengezinswoning’: een zelfstandige woning die geacht werd een doorsneegezin te kunnen herbergen. De vader van Joop was leraar en zijn moeder maakte deel uit van een amateurtoneelgezelschap. Beiden waren altijd volop bereid onze creativiteit te stimuleren en hun huis daarvoor open te stellen.
Gigantische puinhoop
Op de zolderverdieping van het pand konden we volledig onze gang gaan. We mochten de hele zolder als het ware verbouwen en alle spullen en kleding, die daar lagen opgeslagen, naar eigen inzicht gebruiken. De toneelstukken, althans wat daarvoor moest doorgaan, regisseerden we zelf. De oefensessies eindigden in de regel in een gigantische puinhoop. De kleding van Joops ouders, met inbegrip van de lingerie van de vrouw des huizes, lag over de hele zolder verspreid. De moeder van Joop, het was een schat van een mens, zag het allemaal met een glimlach aan. Ze moet veel geduld met ons hebben gehad, want het kwam nooit voor dat het toneelgezelschap een gesloten deur bij haar vond.
Een keer heb ik de regie volledig in eigen handen genomen. Geïnspireerd door mijn vrome ouders en de eindeloze Bijbelse teksten, die ik jarenlang van hen over mijn hoofd uitgestort had gekregen, regisseerde ik het toneelstuk De Heer is mijn Herder.
Gezien het moment van opvoering, de paasviering, vond ik het wel op zijn plaats om met een stichtelijk stuk op de proppen te komen. Iets waar de kinderen, zo vlak voor de vakantie, christelijke moed uit konden putten. Tenslotte werd er op mijn openbare school niet noemenswaardig veel aandacht besteed aan het doen en laten van de Heer. Het stuk moest kort en krachtig zijn. Om verzekerd te zijn van de juiste toonzetting, had ik mezelf de hoofdrol toebedeeld.
Het idee voor dit drama was in mij opgekomen, doordat ik op Joops zolder een fors, blauw dekzeil en een grote hutkoffer had aangetroffen. Voorts had ik er een oude, lange, groene jas en een flinke stok gevonden. Met die attributen voor ogen, kwam de gedachte aan Mattheüs 8:23-27 in mij op. Het beeld van Jezus, die zonder vrees over het Meer van Galilea struinde, terwijl zijn leerlingen, gezeten in een bootje, zijn schreden angstvallig volgden. Dat zeil kon mooi een wateroppervlak voorstellen en de hutkoffer, een boot.
Wapperend zeil als water
Ik bedacht dat op iedere hoek van het zeil, een van de acteurs plaats zou moeten nemen om het zeil op en neer te bewegen. Hierdoor zou het beeld van een soort golfslag ontstaan. Gelijktijdig zouden deze spelers de longen uit hun lijf moeten blazen om een straffe wind te simuleren. Verder bedacht ik, dat de rest van het gezelschap zoveel mogelijk plaats zou moeten nemen in de hutkoffer. Aldus Jezus’ discipelen voorstellende. Zij die niet meer in de boot pasten, moesten zich maar aan de randen van het zeil opstellen en uit alle macht meehelpen blazen en rukken aan het zeil.
Terwijl ik, als de goede Herder, ten tonele verschijn en onverschrokken het meer betreed, was het mijn idee om de opvarenden uit volle borst psalm 23, De Heer is mijn Herder te laten zingen. Onder het gezang zou ik vastberaden op de boot afstevenen en de angstige discipelen toeroepen: „Rustig maar, ik ben het, jullie hoeven niet bang te zijn.”
Direct na de uitspraak van deze zalvende tekst, zou het doek moeten vallen.
Tijdens de finale-uitvoering, op weg naar de boot, heb ik nog even met het idee gespeeld om het publiek, inclusief mijn toneelgezelschap, op het verkeerde been te zetten. Door de schepelingen toe te roepen: „Wees maar gerust mijn kind, ik ben de goede Sint.” Daar zag ik toch maar vanaf. Ik wilde, zo vlak voor de paasviering, niet de toorn van de Heer op mijn hals halen door publiekelijk de spot met Hem te drijven.
Met opgeheven hoofd liep ik op de boot af. De spanning onder de toeschouwers was om te snijden. Luid toegezongen door mijn discipelen met De Heer is mijn Herder, merkte ik dat ik voor het eerst in mijn leven te kampen had met een erectie. Ik was pas 12 jaar. Gelukkig had ik een ruim zittende, lange jas aan.
Ruften van windmakers
Toen ik vlak bij de boot was aangekomen en mij tot de discipelen wendde met de troostende woorden „Rustig maar, ik ben het”, werd ik in mijn voordracht hinderlijk onderbroken door ferme scheten die over het Meer van Galilea schalden. Deze ruften kwamen uit de hoek van de windmakers. Kennelijk had het naar buiten persen van lucht een aantal blazers parten gespeeld. Lucht van een inferieure kwaliteit had een ander ventiel gezocht en gevonden. De atmosfeer was bedorven. Zowel qua ambiance als qua geur.
De gespannen stemming in de zaal sloeg direct om in buldergelach. De menigte achter mij lag krom van het lachen. Ik wist niet hoe gauw ik achter de coulissen moest verdwijnen. Van mijn eerste erectie was niets meer te bespeuren.
Terwijl ik uit het zicht was verdwenen, hield het lachen in de zaal aan en ging ten slotte over in een luid applaus. Mijn tijdelijk aangenomen naam werd luid gescandeerd.
Toen ik me weer op het toneel waagde, was een staande ovatie mijn deel. In mijn kruis voelde ik toen ook weer iets opstaan. Wat de opvoering van een indrukwekkend drama had moeten worden, draaide uit op een vertoning van een platvloerse klucht.
Jaren later, toen mijn broer Charles en ik mijn ouders boven het hoofd waren uitgegroeid, zongen mijn ouders met z’n tweeën nog wel eens heel vroom De Heer is mijn Herder. Direct na deze aanhef zongen wij dan ‘dat helpt je geen stap verder’.