Mevrouw Butselaar
Ik ben mijn studententijd ooit begonnen bij een hospita, welhaast een vervlogen begrip. Dat was in 1990 al zo. Mijn Utrechtse hospita was een verlopen weduwe die de centjes van de onderhurende studenten (2x) hard nodig had.
Zij wierf deze jongens via een advertentie in de NCRV-gids, zodat zij er zeker van dacht te zijn dat de 18-jarige om 22.00 uur ‘s avonds met de handjes boven de dekens onder de wol ging. Verder geen commentaar.
Het betrof een duplexwoning in Hoograven met twee slaapkamers en een douche boven. Daar kwam mevrouw Butselaar niet; wij niet in de keuken beneden. Wij moesten ons voedsel buiten de deur zoeken; zij waste zich in de keuken, boven de gootsteen. Het grootste deel van de dag zat de hospita te bellen. Zij zat als een soort weegschaal in de leunstoel voor het raam, met een poedel op schoot. In de ene hand een telefoonhoorn en in de andere een sigaret.
Koude oorlog
Als je thuiskwam van college deed zij de deur eerder open dan dicht, zodat je kon horen dat ze zus Ans vertelde dat je maar een vreemde vogel was. De witte poedel zag ondertussen steeds bruiner door de sigarettenrook. Moeder vertelde bij thuiskomst in de weekeinden dat mevrouw Butselaar wel eens belde: hij gaat na elven nog de deur uit. Mag dat? Ja dat mocht.
Mevrouw Butselaar en ik voerden in het jaar dat volgde een koude oorlog. Ik betaalde de huur expres een dag te laat; zij plakte stickers van De Blauwe Knoop op mijn kamerdeur. Meisjes mochten niet blijven slapen, dus paradeerde ik met de gade langs haar raam bij daglicht. Ondertussen was het best te doen. Nooit een gesloten deur, ook niet als je om 4.00 uur ‘s nachts thuiskwam. We hadden elkaar nodig en dat is genoeg in het leven.