Hemelse sferen
Wie ‘s avonds naar de sterrenhemel kijkt, zal ongetwijfeld het gevoel kennen zichzelf opeens heel klein te voelen. Het menselijke bestaan oogt nietig en klein vergeleken bij de oneindige uitgestrektheid van ons heelal.
En hoewel de mensheid droomt van verre ruimtereizen naar onbekende oorden, voelt die ruimte toch vooral aan als donker, koud en doods. Een mens zou er zonder de veiligheid van een geavanceerd ruimtepak binnen enkele ogenblikken het loodje leggen. De aarde daarentegen is ons thuis, hoewel we er niet al te zuinig mee omgaan. Hier is alles wat we nodig hebben om te kunnen leven. Een plek waar we eten, drinken, zuurstof en warmte hebben. Daarbuiten is niets dat goed voor ons is.
Aarde centrum van de schepping
Hoe anders keek de middeleeuwse mens naar de sterrenhemel. Het toenmalige beeld van de hemel en de aarde leunde sterk op het model van de Griekse astronoom en wiskundige Ptolemaeus, die leefde in de tweede eeuw na Christus. In dit model stond de opvatting centraal dat de aarde het centrum van de schepping was en dat alle andere hemellichamen inclusief de zon om de aarde draaiden. De maan, de zon en de tot dan toe vijf bekende planeten, bevonden zich ieder in een eigen sfeer. Een sfeer moet gezien worden als een soort bol of laag. De maan stond in de sfeer het dichtste bij de aarde, Saturnus in de verste sfeer. Daarbuiten weer bevond zich het firmament of hemelgewelf, waar alle sterren hun vaste plek hadden. Buiten dit firmament, zo geloofde men, begon het Goddelijke. Het gehele universum was daarmee Gods schepping en God omhulde ook deze schepping.
Avondwandeling zal anders zijn
Voor een middeleeuwer bewoog alles in het heelal van oost naar west (alles draaide immers om de aarde, de aarde zelf stond stil). Men geloofde ook dat iedere sfeer een eigen klank had. De bewegingen van al deze sferen samen brachten een prachtige Goddelijke symfonie voort, die helaas voor de mens onhoorbaar was. Bovendien waren de sferen de woonplaats van de engelen, van waaruit zij hun functie vervulden als intermediair tussen God en de mens. De situatie op aarde was juist het tegenovergestelde. Sinds de zondeval leefde de mens in een stilstaande wereld die aan verval en sterfelijkheid onderhevig was. Een verschrikkelijke plek die het verst van God verwijderd stond. Op de hel na dan, die bevond zich ergens diep in de aarde.
Wanneer wij naar de sterrenhemel kijken zien we een koude, donkere ruimte. We zien deze ruimte als een plek die buiten ons comfortabele thuis ligt. Je zou kunnen zeggen dat de middeleeuwse mens juist eerder naar binnen keek. Vanaf de ellendige, vergankelijke aarde geloofde hij dat hij keek naar de hemelse sferen gevuld met muziek en engelen en daarachter het huis van God. Voor wie zich dit alles probeert voor te stellen bij een volgende avondwandeling, zal een blik op de sterrenhemel nooit meer hetzelfde zijn. Daar hoef je geen middeleeuwer voor te zijn.