De val
Die ene seconde waarop je in de lucht hangt in totale verbijstering is onbetaalbaar. Het haalt je uit je comfort zone, je wandelroutine, even weet je niet wat je gebeurt, totdat je keihard op het trottoir klapt. Gevoelens van schaamte afgewisseld met ongeloof en diepe pijn, doen je snakken naar adem, het voelt alsof je pootje bent gelicht. Maar door wie? En waarom?
Even blijf je zo liggen, je zou wel willen opveren, maar het gaat niet. Je hoort jezelf kreunen. Daar lig je dan, overgeleverd aan de zwaartekracht. De uitdaging om weer op te staan, met bebloede knieën, kapotte handen, de snerpende pijn in je linkerborst en ribben, zet je met beide benen op de grond. Al duurt dit even. Bibberend en traag sta je op. Geen hoofdletsel goddank, hijgen is nog mogelijk. Daar ligt je zonnebril, je mobiele telefoon onder een boom. Voorzichtig kijk je omhoog. Die enorme boom, die met zijn hangende takken en honderden blaadjes een schaduw werpt over het trottoir en fietspad, die, met zonnebril op, de uitstekende tegel onzichtbaar moet hebben gemaakt. Maar dat bedenk je je later pas.
Uitkijken naar een paar weken verder
Dagenlang moet je je zien te verhouden tot de pijn. Hij wandelt als het ware met je mee, zoals je mobiele telefoon in je hand tijdens een ommetje. De pijn geeft je leven richting en een doel. Er is geen ruimte voor gedachten over de zin van het leven. De zin van het leven is reikhalzend uitkijken naar een paar weken verder, wanneer de pijn weer weg zal zijn. Gekneusde ribben, daar staan drie tot zes weken voor. Tot die tijd manage je je inname van paracetamolletjes, je bewegingen bij het zitten, staan, tillen. Als je niest ga je door de grond. Je grijpt naar je ribben en zegt ‘au au au’, je hebt jezelf domweg niet in de hand.
Flauwe grappen
De grappen van je huisgenoten had je niet willen missen. Met bebloede jurk en sneu gezicht stond je pardoes in de huiskamer. Met een mengeling van irritatie en verbazing keken ze je aan. Eerst dachten ze nog aan een grapje. Als je een week later nog steeds gewag maakt van pijnlijke momenten, krijgen ze de slappe lach. Je wilt niet maar lacht toch mee, ‘au au au’. Begrijpen doen ze het niet. Je hebt toch twee armen, je kunt jezelf toch opvangen? Weer lach je mee. „Houd op, niet doen!”, want je zit gevangen in een harnas van pijn. „Als wij gaan zeilen maak jij je zorgen, maar wat moeten wij als jij een wandeling maakt?” en „Neem je je looprekje mee?” als je de deur uitgaat. Flauw, en toch, je zou er onzeker van worden. De eerste tijd scan je ieder obstakel en als je vrouwen met hakken tegenkomt, weet je zeker: die zijn verleden tijd. Je had nota bene gympen aan.