Disproportioneel (een woord dat je niet vaak hoort)
Vannacht kwam mijn oma langs, dat doet ze wel vaker. Ze ging op een stoel naast mijn bed zitten en bleek nogal verontwaardigd over het feit dat de hele wereld krankzinnig geworden was. Dat alles tegenwoordig moest wijken voor een virus, om haar en alle zwakkeren in de samenleving te beschermen.
„Mensen hebben een enorme angst voor de dood”, verklaarde ik. „Ach kind, wat een onzin. Ik ben al zo oud, en ziekelijk ben ik al jaren.” „Jij bent al vijfentwintig jaar dood”, zei ik. „Gelukkig doet mijn hoofd het nog”, zei ze en boog voorover om mij te kussen. „Doe dat rare mutsje van je mond”, fluisterde ze in mijn oor.
Iets weerhield me, maar ik deed het toch. Het werd een korte kus gevolgd door een lange omhelzing, die mij terugbrachten naar het VU-ziekenhuis tijdens een hittegolf in de lente van 1996, toen ik voor het eerst voelde hoe koud de dood kon zijn.
‘Ik heb geleefd’
„Waarom moeten miljoenen mensen rekening houden met mij? Ik heb de crisis jaren meegemaakt, twee kinderen gebaard tijdens de Tweede Wereldoorlog, ik heb de hongerwinter in overleefd. Ik heb geleefd, in armoede én in weelde. Nu is het jouw beurt om te leven.’ Ik knikte en dacht aan mijn kinderen.
„Deze hele situatie zo disproportioneel”, zei ze opeens. Ik voelde haar koele troostende hand op mijn voorhoofd die mij ontroerde omdat ik bijna vergeten was hoe lief, maar vooral hoe wijs mijn oma was geweest. En hoe ze met het woord ‘disproportioneel’ de zere vinger op de juiste plek wist te leggen in mijn droom.