Kleintjes
We steken onze neus om de hoek van de huiskamer. Daar staat mijn moeder, gebogen rug, leunend met twee handen op de tafel. De man tegenover haar, glimlacht. „Dat is die man die een paar jaar geleden bij haar op de dagbesteding zat”, zegt broer. Ik trek mijn wenkbrauwen vragend op.
Laatst voelde ik me opgelucht, toen een collega tijdens een werkoverleg niet op een naam kon komen. Als twintiger heb je geen idee welke matige karaktertrekken later alsnog de kop op kunnen steken. De man lijkt me geruststellend gezelschap. Maar wat weet ik ervan?
Gevaccineerd op bezoek
Broer houdt een glas smoothie in zijn hand. Die gaf de verzorgster mee, mijn moeder was er net aan begonnen. Hij zet het op tafel, ik schuif haar stoel aan. De goudkleurige bies op haar zwarte truitje, intrigeert me.
Familie mailde me over bezoek aan mijn moeder. Gevaccineerd durven ze het aan. Zij was nog maar net verhuisd naar het verpleeghuis, toen het virus opdook. Ik gaf hen de code van de lift. ‘Onthouden of opschrijven, anders zit je vast’, schreef ik. En ik kon het weten.
Op haar kamer haalt broer enkele shirts uit zijn rugzak. Nog uit haar koffer, die bij hem op zolder staat. Ik leg ze in de kast en vraag haar of ik op het labeltje mag kijken van het truitje wat ze draagt. Er staat een vreemde naam.
Lopend over de gang op weg naar haar lunch, horen we plotseling geschreeuw. Mijn moeders ogen worden groot. „Jullie blijven toch wel?”, zegt ze kleintjes. Angst kan besmettelijk zijn. In de eetruimte zit de verzorger aan het bed van een huilende vrouw, haar handen in de zijne. „En mijn vader en moeder zijn er niet meer”, jammert de vrouw.
Zorgeloosheid
Na sussende woorden, neemt een gemoedelijke medewerkster mijn moeder van ons over. We zwaaien, botsen bijna tegen een bewoner op, ik herken hem aan zijn wanhopige huilgezicht in een permanente grimas. Hij wil met ons mee, och arme.
Eindelijk buiten, lopen we naar het centrum waar de terrassen vol zitten. De zorgeloosheid overrompelt me. We wandelen de ‘Wip’ op, kijken uit over de haven, de ‘Furie’ links van ons. „Wil je nou een ijsje, of niet?”, vraagt broer. Aan een tafeltje, twee vrouwen, mollig, uitbundige make up. De een zegt iets, de andere schatert het uit. Haar opgekamde haar als een wolk om haar lachende hoofd.
„Ja, doe maar”, zeg ik.