Het dobberparadijs
Vanochtend stapte ik uit bed, trok mijn sportoutfit aan en trad de dag wandelend tegemoet. Eenmaal buiten leek ik door de droom te lopen die ik een half uur eerder had verlaten.
Ik lag aangespoeld op een zonnig strand nadat ik ruim een jaar eerder werd meegenomen door een metershoge coronagolf die me lange tijd deed duizelen.
Ik krabbelde omhoog en liep richting de promenade. Dobberparadijs, las ik op een groot bord dat voor het zwembad van een hotel stond. Ik wreef het zoute water uit mijn ogen om te zien of het mensen of walrussen waren die in het grote bekken met dampend water lagen te dobberen. Ze dreven en bewogen nauwelijks nog. Op de rand van het bad stonden hoge glazen met vurige cocktails en bonte rietjes. Ik kwam dichterbij en zag dat het geen walrussen, maar echte mensen waren. Ook zij waren aangespoeld en hadden zich vervolgens in dit zwembad te ruste gelegd om bij te komen, om te wachten op de tijden van vóór de golf. Genoegzaam baadden ze in hun herinneringen en namen tussendoor een slokje van hun Pina Colada of Bloody Mary. Ze leefden in een compleet andere wereld dan ik. Alsof ze in hun eigen zweet baadden: het lichaam had er al afstand van gedaan, maar toch wilde ze er nog even van genieten. Dat zei ik tegen de badmeester die erop lette dat niemand van het dobberende gezelschap kopje onder ging en verdronk.
Hij lachte.
Terug naar het oude leven
„Een jaar lang waren we dicht, u weet wel, de golf. Nu we weer open zijn, beleven we een stormvloed van mensen die hier willen dobberen. Ze willen weer terug naar hun oude leven, zeggen ze allemaal.”
Ik knikte.
„Maar na een week of misschien twee weken moeten ze toch weer terug naar huis en hun oude leventje achter zich laten”, voegde hij eraan toe.
Ik knikte.
„Dan kies ik toch liever voor de zee”, zei ik. Die ligt er nu toch prachtig bij. „U heeft gelijk”, zei de badmeester. „Maar mocht u zich bedenken en onzeker voelen over wat u te wachten staat, dan kunt u hier altijd naar hartenlust dobberen, zo lang u maar wilt.”
Ik lachte.
„En dan verdrinken in de mooie momenten van weleer”, antwoordde ik. „Nee, hartelijk dank voor het aanbod. Dan loop ik toch liever voorwaarts, terug naar de zee.”