Leesbui
„Heb jij een zorghart?”, vraagt mijn moeder me. We wandelen met zijn drieën op het plein voor het verpleeghuis. Langs de kippen, geparkeerde auto’s, mijn moeder schuifelend tussen ons in.
Poeh, een gewetensvraag. Verwonderd kijk ik haar aan. Broer gebaart met een knikje richting een bestelbus. ’Heb jij een zorghart?’, staat er met koeienletters op.
Mijn moeder was nu ook mager rond de heupen. De enige keer dat ik haar zo slank zag, was op een foto, zwart wit. Een jonge vrouw, kort donker haar, verwachtingsvolle ogen. Of ik nieuwe broeken kon regelen. „Kijk even bij Zeeman voor een paar joggingbroeken”, opperde de verzorgster amicaal. Zij had mijn moeder geholpen, waar broer en ik afhaakten. Ongemakkelijk stonden we in haar kamer, met bungelende mondkapjes.
Dit jaar nog?
We drinken cappuccino uit een oranje kop, de gemarmerde cake op een al even fleurig bordje. Precies de kleuren van de stoelen en de lampen in het restaurant. Ze spelt het woord ’Brasserie’ op de muur. Ik kijk naar mijn moeders gezicht als ze vertelt. De paarse plek boven haar wenkbrauw, beweegt mee. Als vanouds zitten we bij elkaar. De vertrouwdheid is voelbaar, al spreekt ze niet meer ’onze’ taal. Mijn broer loopt weg met het dienblad. „Veertien”, zegt mijn moeder. Het lukt me haar te verleiden het geplastificeerde tafelnummer te laten staan.
Ik omhels haar. „Tot ziens ma, we komen snel weer.” „Dit jaar nog?”, roept mijn moeder. „Natuurlijk!”, zeggen mijn broer en ik in koor. Gealarmeerd reageren we op haar woorden, hoewel we weten dat ze geen besef van tijd meer heeft.
Bij de lift zit een dame in een gebloemde zomerjurk. Blote benen met sproetjes, verzorgde voeten. Ze fluistert liefdevol tegen de babypop in haar armen. „Dat was die vrouw die de vorige keer bij ma op de armleuning van de stoel zat, weet je nog?” Ik knik. We dachten dat ze een vrijwilliger was.