Heimelijk
Als jongeling was ik erg verlegen en naar binnen gekeerd. Ik durfde niet op meisjes af te stappen. Ik had juist eerder de neiging te vluchten als het meisje dat ik leuk vond in mijn buurt kwam.
Dan veranderden de vlinders in mijn buik in paniekerige monsters die mijn hele lijf overnamen. Dan was de blokkade compleet. Ik viel ook altijd op onbereikbare meisjes. Veel te mooi, veel te slim, veel te bezet, veel te atheneum 6.
Verbaal had ik maar weinig tekst. Geen verhalen, geen bravoure. Ik kwam nooit veel verder dan een verlegen en vluchtig ‘hoi’. En als ze dan heel zachtjes ‘hoi’ terug zei, met zo’n heimelijk, lief lachje, dan was ik in de wolken!
Want ik schreef ze wel. Schrijven deed ik ‘s nachts. Kaarten en brieven ontvingen ze. Dus ze wisten het. Vele kaarten en brieven heb ik gepost. Aan huis (meestal als het donker was) of veilig in de rode brievenbus van toen nog de PTT.
Ook ontvingen ze kaarten uit Zuid Frankrijk en Spanje in de zomer. Dan schreef ik lange verhalen over de mierenkolonie in mijn tent en over hoe lekker pindakaas is op stokbrood. Dat was mijn vrijplaats. Daar durfde ik.
Na die vakanties deed ik op school natuurlijk net alsof er niets gebeurd was. Dat deden zij dan ook. Op de heimelijke lieve lachjes na dan en een heel zachtjes ‘hoi’.