Oud en Nieuw zonder Piew! Piew!
Hoe verdrijven we dit jaar de kwade geesten in Nederland? Er zijn geen ratelende duizendklappers die als drummende tapijten over de weg worden gedrapeerd.
Ook zijn er geen strijkers die gauw, achter bij iemand op het land, weg worden gegooid zodat de kraaien uit de bomen wegvliegen. Daarnaast zijn er nergens lawinepijlen te bekennen die in de stijl van de Rocket: Titan IV opstijgen de atmosfeer in om vervolgens luid te exploderen. Zelfs de grondbloem, die door de kwajongen (of anderzijds vrouwelijke deugniet) speels in straatkolken werd gedeponeerd om een soort borrelende indoor-lichtshow te creëren, is afwezig in dit scenario. Siervuurwerk mag nog. Her en der. Maar het is stil. Stiller dan gebruikelijk.
Dappere boer
Carbid. Carbid is er nog. Bij die enkele dappere boer die de veldslag nog niet heeft opgegeven en een dappere strijd voert; als kanonnier tegen de stilte. Totdat de politie aanbelt en ook Pietje Carbidje zijn huisgemaakte ‘Koperen Hond’ laat opruimen.
Nu ben ik zelf de laatste jaren echt een bejaarde geworden. Ik ben veranderd van dat hyperactieve jochie die met Romeinse Kaarsen een denkbeeldig lightsaber-gevecht voerde in de tuin naar die oude, mopperende man die zijn vuist schudt in de richting van een knallende rotje. Waarbij ik dan luidkeels dingen als ‘Rekels! Rapalje! Schavuiten! Belhamels!’ -roep. En hoewel ik de knallen dus niet mis, vindt een deel van mij het wel erg dat ik een stukje kind in mezelf ben verloren. Het jongetje dat vol spanning en enthousiasme met zijn papa meeliep om samen Astronauten af te steken, zit nu met gekruiste armen op de bank en kijkt een beetje sip. Niet omdat hij niet knallen mag. Maar omdat het geknal hem nu op zijn zenuwen werkt en hij dat nooit verwacht had van zichzelf.
Vreugde en ondeugd
Hij denkt terug aan die tijd dat hij nog jong was en stalen zenuwen had.
“Je bent nu acht,” zei papa, “dus jij mag rotjes.” Het jongetje keek zijn vader vol vreugde en ondeugd aan. De maniak in hem ontwaakte: hij mocht knallen!
“Maar”, zei papa, “je doet wel voorzichtig. En ik blijf erbij terwijl je deze aansteeklont gebruikt.”
Het jongetje van acht smijt met alle armkracht die hij heeft de Astronaut weg. Nerveus bukt hij iets en steekt hij zijn vingers in zijn oren.
Na een harde knal schrikt de man van dertig wakker uit zijn dagdroom.
“Rot carbid!”