Een boterhammetje
Op een stoel, haar hoofd achterover, mond open, zit mijn moeder, diep in slaap. Haar eens zo strakke coupe in een warrige kuif. Ze schrikt wakker. Met slaperige glimlach, haar ogen half dicht kijkt ze naar ons.
Ze probeert op te staan. Op haar zwarte broek vlak bij haar kruis zitten witte vlekken. ‘Je moeder heeft net een gebakje gegeten’. Ze geeft ons een arm, kijkt achterom naar de man die naast haar zit. ‘Kom’, spreekt ze moeizaam. ‘Nee, ga jij maar, ik zie je zo weer’.
De brasserie van het verpleeghuis is dicht, we mogen een uur op bezoek. Gedrieën sloffen we naar haar kamer, zetten haar voorzichtig in haar favoriete stoel. Ze wijst naar me, knikt goedkeurend naar mijn outfit. Als een mannequin show ik mijn blouse en vest. ‘Allemaal nieuw joh?’, doet mijn broer er nog een schep bovenop. We zijn weer thuis. Ooit maakte ze mijn kleding. Mijn moeder dommelt in, haar handen maken bewegingen in halfslaap. ‘Wat doet ze, zit ze te breien?’, fluistert mijn broer. Er valt een diepe stilte, roerloos kijken we naar haar. Nog maar een maand geleden was besloten haar medicatie te geven omdat ze zo opstandig was.
Nachtjaponnen
Ik kijk door het raam naar de grote vijver. Vanaf mijn plek lijkt het alsof we op een boot zitten. Ik scheur de verpakking open. De dag ervoor had de verzorger gebeld om te laten weten dat mijn moeder geen pyjama’s meer heeft. Haar kleding is gelabeld, begin dit jaar hebben we vier nachtjaponnen meeverhuisd. In de badkamer zet ik de net gekochte toiletspullen neer. Eerst trek ik door. Ineens begrijp ik waarom er nieuw nachtgoed nodig is. Tot mijn verbazing staan er twee flessen halfvol met shampoo. Spullen zwerven hier van kamer naar kamer.
Broer laat foto’s zien van zijn zoon en vriendin. Is het nog hetzelfde meisje?, vraagt mijn moeder traag. Ondertussen inspecteer ik haar kledingkast. Hij knikt, somt de namen op van haar broer, mijn zoon. Mijn moeder kijkt zonder herkenning, lijkt ver weg. Tot ze begint te vertellen. Het klinkt raadselachtig en toch vertrouwd. Hoelang is het geleden dat ik met haar in discussie ging? Dat we samen kibbelden, zorgeloos. Mijn moeder was als een vangnet.
We schuiven het mondkapje opzij. Ze kijkt naar onze gezichten, lacht flauwtjes terug, dan, als schiet het haar plotseling te binnen: ‘Willen jullie een boterhammetje?’