Beetje Beet Beter Best
Dat vraag ik u af. Of je je een kleuter voelt als er nieuwe cijfers worden gepresenteerd en duidelijk wordt dat het ‘een beetje beter gaat, maar nog niet voldoende’?
Dat je je niet klein voelt om dat voortgangsrapport, maar meer door het diminutief ‘beetje’? Waarom een verkleinwoord gebruiken als het niet nodig is? Het is toch gewoon ruk allemaal, en geen rukje? En als beetje een verkleinwoord is, wat is dan het originele woord? Beet? En de vergrotende trap dan ‘Beter’? Met als overtreffende vorm dan Best of Beetst? Wordt het verkleinwoordje gebruikt om de boodschap iets vriendelijker of minder erg te maken? Als je dat telkens doet, dan krijgt de gebarentolk RSI, want die moet elke keer hakbewegingen maken om het woordje af te vlakken/kappen. Arme Irma.
Berend Bot
In het Nederlands gebruiken we wel heel vaak verkleinwoorden. Het begint al in de jeugd waar niet Berend Bot, maar Botje uit varen ging. We gaan schuitje varen en theetje drinken. Zelfs een eerbiedwaardige oude heilige noemen we doodleuk ‘Sinterklaasje, kom maar binnen…’. Waar andere talen een extra woord gebruiken om iets te verkleinen (a little, ein bißchen, un petit etc. gevolgd door het onveranderde woord) verkleinen wij er lustig op los. Je pakt niet een terras, maar een terrasje, drinkt een biertje of bacootje, pleegt een plasje en neemt nog een bvo’tje. Heel gezellig en het wordt nog knusser door het te verkleinen. Maar vanwaar die Calimero-achtige uitdrukkingen? Doen we dat omdat we in een klein land wonen? Is dat niet een te simpele verklaring? Want de Nederlandse jongeren zijn de langste ter wereld, we zijn de meest concurrerende economie van Europa, zijn de grootste buitenlandse investeerder in de VS, scoren vette voldoendes in Olympische sporten en hebben een van de hoogste bezettingsgraden op de IC-afdelingen [sic]. Dus geen reden om je kleiner voor te doen dan je bent.
Huisje, boompje, beestje
Wat dan wel weer bijzonder is: zelfstandige naamwoorden en eigennamen worden vaak verkleind, echter namen van bijv. steden en dorpen niet. Je hebt het wel over huisje, boompje, beestje en over Jantje, Willempie en Mootje, maar van Rotterdam maak je niet Rotterdampie. Alhoewel, Amsterdammertje bestaat dan weer wel; da’s de spreekwoordelijke uitzondering. Maar Beverwijk wordt geen Beverwijkje, Ridderkerkje hoor je niet en Capelle aan het IJsseltje evenmin. Alphen a/d Rijntje kan niet, maar een Rijnreisje weer wel. Als je van Enschede ‘Enschedetje’ maakt, klinkt het zelfs wat vies. Hoe wil je Lutjebroek verkleinen dan? Het is al klein door Lutje, dus dan zou het al Lutjekortebroekje moeten worden. En Deventer? Een venter wordt verkleind als ventje, dus dan wordt het Deventje? Kan van geen kant, want het is het Ventje en niet de Ventje. Dus eigenlijk niet zo raar dat stad en dorp buiten de verkleinwoede vallen, want nogal verwarrend.
Minder erg
Verkleinwoorden kunnen een zowel positieve of negatieve betekenissen hebben, maar altijd met een doel. Je kunt iets willen vergoelijken of verzachten, je kunt iets ook daadwerkelijk kleiner willen maken, maar ook gebruiken om te denigreren (“Da’s een leuk tekeningetje van een melkmeisje, meneer Vermeer….”) of badineren. En dat gevoel krijg je als je in verkleinwoordjes wordt toegesproken. Dan lijkt het minder erg, niet zo serieus en hoef je dus ook maar een beetje aandacht aan elkaar te schenken. Zou het niet beter zijn om dingen die duidelijk zijn of gemaakt moeten worden, gewoon ook zo te noemen? Om verkleinwoorden te vermijden als je wilt overtuigen bij je persconferentietje of debatje en niet een sfeertje te scheppen van een pandemietje, die we saampjes gezelligjes wel het baasje worden als we mondkapjes op ons hoofdje zetten?
Geen jongetje en veulentje, maar gewoon man en paard. Dan voel je jezelf niet als Calimero. Zij zijn groot en ik verklein.
©Cale Columns