Een potje perenjam
Ik stond voor een stoplicht toen ik het zag gebeuren. Voor mijn neus gleed een motorrijder over het wegdek. Van de schrik begon ik te toeteren, vraag me niet waarom.
Op de automatische piloot zette ik mijn auto aan de kant. Rende naar de motorrijder. Zijn motor lag enkele meters verderop op zijn kant. De man probeerde overeind te komen. Hij was op het grasveld naast het wegdek gelanceerd.
Ik controleerde zijn armen en benen en vroeg of hij even wilde zitten. De man leek in shock. Op zijn vinger een klein wondje. Wonder boven wonder geen fracturen of ander letsel. Een echtpaar kwam ons toegesneld. Ik gaf de man de opdracht de motor rechtop te zetten.
Ik vroeg de motorrijder hoe hij zich voelde en of hij ergens pijn had. Hij zei: „Ik voel me goed en ik rijd al 35 jaar, dit is nog nooit gebeurd.” Ik antwoordde: „Een ongeluk zit in een klein hoekje”.
Opeens zag ik dat zijn zak was gescheurd er drupte iets uit. Ik zei tegen de motorrijder: „Is dat appelmoes of zo?” Hij vertelde dat hij onderweg was naar zijn hoogbejaarde moeder en een pot perenjam had meegenomen. Dit potje lag nu in scherven in zijn motorjack. Ik zei: „U heeft echt geluk gehad” en vervolgde: „U moet nooit meer een glazen pot in uw zak stoppen.” Tegelijkertijd bedacht ik allerlei scenario’s in mijn hoofd van wat er had kunnen gebeuren.
Hij deed zijn helm af en was spierwit van de schrik. Toen hij weer wat kleur kreeg, zijn motor had getest en zijn motorjack had uitgeklopt vanwege de scherven, vervolgden we allen onze weg.
Wel lief dat hij een pot perenjam naar zijn moeder wilden brengen dacht ik. Gelukkig kwam hij er bijna zonder kleerscheuren vanaf.