‘Mijn en dijn’

Monique Louis 24 sep 2020

Mijn broer en ik zijn op bezoek bij onze moeder in het verpleeghuis. We hebben net een ommetje gemaakt, stappen gedrieën haar kamer binnen. Achter mij gaat de badkamerdeur open, snel spring ik opzij. Verbaasd kijken we wie erachter vandaan komt.

Een man in een rolstoel heeft zojuist gebruik gemaakt van haar wc. Hij draagt slechts een overhemd. Als hij ons ziet, vouwt hij zijn benen over elkaar. Goedemiddag, zegt mijn moeder, alsof ze het de gewoonste zaak van de wereld vindt. Ze sluit de badkamerdeur achter hem. ‘Dit zijn mijn kinderen’ gebaart ze. ‘Zo’ reageert de man, ‘hoe kom je daar nou weer aan?’ ‘Ja, ook niet van de ene dag op de andere’ lacht mijn moeder beleefd. ‘Doe maar rustig aan, wij gaan wel weg’. Ze klinkt alsof ze weer achter de toonbank staat, vriendelijk staat ze de man te woord, laat hem achter in de kamer met haar foto’s, haar spullen.

We nemen plaats in de Brasserie. Mijn moeder draagt een zwarte tas die ik niet als de hare herken. Terwijl zij genietend een slokje neemt, kijkt mijn broer in de tas. Zwijgend houdt hij een kaart op, lachstreepjes bij zijn ogen. ‘Lieve Ger’ lees ik. De post bestemd voor mijn moeder zit ongetwijfeld in een andere tas, om een andere schouder. ‘Je moeder droeg een vest wat niet van haar was hoor’ vertelde haar vriendin al eerder, ‘veel te groot’. Ik zag het voor me, we schoten in de lach. ‘Haar kleding is toch gelabeld?’ We kijken er al niet meer van op. ‘Mijn en dijn’ doen er steeds minder toe. De grote vergeetziekte lijkt alles inwisselbaar te maken.

Een uur geleden hadden mijn broer en ik in mijn moeders lege woning gestaan. Ruim veertig jaar heeft ze er geleefd. Over drie weken trekken de nieuwe bewoners er in. Nog nooit hadden we de zolder zonder spullen aanschouwd. Voor de laatste keer liepen we door haar achtertuin. Mijn oog viel op de bos lavendel in de border. Ik dacht aan het plukje in mijn eigen tuin. Zou ik alsnog? Lavendel als laatste strohalm. Ik vermande me. De man van de opruimservice overhandigde ons een doorzichtig zakje met een ring en twee hangertjes. Buiten stonden twee andere mannen te wachten naast de wagen, tot de nok toe vol met mijn moeders spullen, de klep nog open. Vluchtig had ik naar binnen durven kijken.

‘Hoe wisten jullie eigenlijk dat ik thuis was?’, vraagt mijn moeder ons, als ze haar koffie even neerzet. ‘Je vader en ik hadden wel weg kunnen zijn op de fiets’. Boven ons mondkapje kijken we elkaar even aan. ‘We dachten, we proberen het gewoon’ antwoordt mijn broer. Mijn moeder knikt.