Sporters zijn geen angsthazen
Als je het mij vraagt, zit zelfvertrouwen in je lichaam. Mensen die houden van sporten zijn zelden angsthazen.
Man en zoon brengen uren door achter hun laptop, liefst met een zakje zoute pinda’s ernaast. Man heeft lange tijd aan hardlopen gedaan, volleybalde decennia lang. Niet onverdienstelijk. Dit zal hij zelf niet laten weten, hier kom je vroeger of later achter.
Inmiddels liggen de jaren achter hem, dat hij voor het eerst een abonnement op omroep Max kreeg aangeboden. Hij loopt niet meer hard, zit niet meer op volleybal. Af en toe zit hij in een kano, maakt geen tocht voor een uurtje. Diverse keren zeilde hij naar de andere kant van de Noordzee. Hij fietste de Mont Ventoux. Zoon, twaalf, slaat geen voetbaltraining over, in de fietsenstalling na de wedstrijd roemde de trainer zijn dribbelkunsten. Hij imiteert de danspasjes van zijn skins uit de game Fortnite, vindt gymlessen, op de middelbare school, het fijnst wat er is.
Zeilen
Afgelopen week gingen we een dagje zeilen. Na mijn laatste zeilervaring, pakweg tien jaar terug, zag ik hier een beetje tegenop. Kort na de start van dit tochtje, stuurde ik aan op terugvaren, met maar één gedachte. Toen ik weer op de steiger stond, gingen vader en zoon samen verder. Zoon liet zich door mij niet weerhouden, man had zijn favoriete zeilmaatje. Ik zat op de steiger aan de plas aan het glinsterende water, zag een vrouw stoeien met het fokzeil, probeerde vat te krijgen op deze ambacht. Dit kan ik net zolang volhouden als Laura Dekker het zeilen.
Als kind liep ik als een bruggetje over het schoolplein. Zat op turnen, won een medaille. Eerste prijs, maar niet voordat ik twee weken voor de wedstrijd in een lagere sectie was geplaatst. Als veertienjarige eindigde ik steevast als laatste bij de coopertest, hijgend, met een kop als de zon. Je lijkt op mij, zei mijn moeder, ‘wij zijn nu eenmaal niet zo goed in sport’. Wij? dacht ik. Mijn moeder haalde op haar achttiende haar zwemdiploma, door een gaatje in haar trommelvlies, liet ze het hier bij. Ik heb haar één keer op het ijs zien staan, toen klapte ze achterover. Ze rende niet, bij navragen zei ze dat dit voor haar niet hoefde, fietsen tegen de wind in vond ze net zo moeilijk als mijn vader behangen, met een hoofd als vuur stapte ze af, waar mijn vader met de wind in zijn haren bleef doortrappen. Wandelen wilde ze wel, met mijn vader onderhandelde ze vooraf over de duur. Vijfenveertig minuten, dan een ijsje.
Sinds kort heb ik een abonnement. Banen zwemmen op corona-afstand. Gisteren zwom ik een tijdje op Wanna be startin somethin van Michael Jackson. Toen ik hier iets over zei keek man me verbaasd aan. ‘Ik zwem met mijn hoofd onder water’.