Mondkapje af, mondkapje op
Over drie weken ben je jarig, zegt mijn broer plechtig. ‘Wanneer, ik houd wel van een feestje, wie is er dan jarig?’ ‘Jij. Weet je hoe oud je wordt?’ Verrassing en ontzag op mijn moeders gezicht. We zitten op gepaste afstand tegenover elkaar in de Brasserie van het verpleegtehuis. We boffen dat het restaurant na al die maanden weer open is. De koffie smaakt er goed, zelfs met een mondkapje onder onze kin.
Bij het binnenkomen hadden we een vers papieren mondkapje uit het mandje gepakt, hoewel niet verplicht. ‘Je draagt hem verkeerd om’. Ik keek in zijn ogen, dacht dat hij een geintje maakte. Ik zag enkele mondkapjesdragers om me heen, lachte onopgemerkt. In de lift viel het kwartje toen ik voor de spiegel stond: als een wit zeiltje in een lichtblauwe zee. Mijn moeder herkende ons, ondanks het mondkapje. ‘Niet zomaar de gezamenlijke huiskamer inlopen’ klonk de verzorgster streng. Gehoorzaam deden we twee passen achteruit. ‘Ik kom net terug van boodschappen doen, hadden jullie al gebeld?’ Stralend kwam ze zelf al op ons aflopen.
Tijdens het koffiedrinken, spreekt mijn moeder in poëtische zinnen, tot ze in een helder moment begint over haar zus. ‘Tonny heeft ook in zo’n ruimte gewoond. Zij leeft niet meer denk ik, ze was jaren ouder dan ik’. Geen speld tussen te krijgen. Mijn broer loopt naar haar kamer om haar jas te pakken. Mijn moeder praat verder op haar onnavolgbare wijze, ik sluit naadloos aan.
Gedrieën wandelen we langs tuinen en balkonnetjes, bewonderen bomen en schuttingen, blijven op neutraal terrein. Niet voordat we het gebruikte mondkapje in de pedaalemmer achterlaten. Buiten lijkt zonder, veilig genoeg. We passeren een geparkeerde gele Mini, ’Chippie’ genaamd. Het is een tijd geleden, dat ik in de auto heb gereden, zegt mijn moeder weemoedig, ‘dat mis ik echt.’ Ja, knikken we. Zou je dit dan nog aandurven, mam? vraag ik haar. Het blijft stil, we schuifelen voort. ‘Je hebt er al die jaren toch maar veel plezier van gehad, zeg ik. De weg naar de hel is geplaveid met doekjes tegen het bloeden. Het ommetje doet haar goed. Voordat we mee terug naar haar kamer lopen, doen we weer een graai in het bakje.
Op weg naar huis, ruim een uur rijden, word ik in de auto gebeld. De afdeling waar mijn moeder verblijft gaat per direct twee weken in quarantaine, vanwege een mogelijke besmetting van een bewoner. Beduusd kijk ik hem aan. Goed dat we geweest zijn, zegt mijn broer.