Ik dacht dat hij onsterfelijk was

Dave Binkhorst 24 apr 2020

Ik lig op mijn bed in een donkere kamer. Achter mijn bureau zit een man die vraagt hoe het afgelopen jaar was.

Ik zeg dat ik afgelopen jaar echt heb leren schrijven.

“Welke woorden?", vraagt hij.

“Alle woorden", zeg ik.

“Zet je gedachten even op nul.”

“Dat kan ik niet.”

“Zet jezelf gewoon even op nul.”

“Hoe doe je dat?”

“Zet je verstand even op nul.”

“Ik geloof niet dat iemand ooit zijn of haar verstand op nul kan zetten.”

“Jij kan dat.”

“Ik probeer het.”

“Als je aan niets denkt, waar denk je dan aan?”

“Aan vrouwen.”

“Je bent bijna vijfentwintig. Waar is de diepgang? Probeer het nog eens.”

“Ik denk aan Kos waar ik was met jongens die veranderden van maten in vrienden.”

“Was dat het hoogtepunt van afgelopen jaar?”

“Nee, mijn hoogtepunt was mijn vakantie in Nederland in een verschrikkelijk saai vakantiepark.’’

“Waarom?”

“Ik was daar een week lang met de personen waar ik het meeste gek op ben, alleen mijn zus ontbrak nog helaas."

“Als je naar hen kijkt, wat voel je dan?”

“Als ik naar hen kijk, voelt het alsof mijn hart te groot voor mijn borstkas is en ik mijn vader moet bellen om een serre te bouwen."

“Waarom maak je de waarheid altijd mooier?”

“Omdat de waarheid niet mooi genoeg is.”

Ik lig op een bed in een donkere kamer. Een man in een zwarte coltrui houdt een wit kopje onder een denkbeeldig koffie apparaat.

“En toch wil ik dat je even je verstand op nul zet", zegt hij.

“Als ik dat zou kunnen, had ik het gedaan.”

“Oké ik geef het op. Wat was je dieptepunt van de afgelopen jaren?”

“Ik heb mijn opa moeten begraven. Hij is veel te jong gestorven."

“Waarom?”

“Hij was ziek.”

“Hoe ziek?”

“Ziek genoeg."

“Hoe voelde dat?”

“Heel oneerlijk. Ik weet nog dat ik hem voor het eerst bewust zag, ik was vier jaar. Hij was aan het dansen in de woonkamer met mijn oma.”

“Hoe ging hij dood?”

“Door die ene ziekte.”

“Kon hij goed dansen?”

“Beter dan die ene ziekte.”

“Mis je hem?”

“Ja, ik dacht dat hij onsterfelijk was.”

“Waarom?”

“Omdat hij het verdiende om onsterfelijk te zijn.”

“In het begin van dit gesprek zei je dat je hebt leren schrijven.”

“Ja, ik kan opeens columns maken.”

“Wat was je allereerste zin?”

‘’Ik wil één ding.”

“En wat wil je?”

“Ik wil die avond dat ik vier jaar was nooit vergeten. Het was in 1999. Hij was aan het dansen met mijn oma.”

“En hoe danste hij?”

“Zo veel beter dan die ene ziekte.”