Oertijd.
De thee ligt in mijn glas op dorst te wachten, en mijn vriendinnetje is al weer naar haar werk. Ze is jong en blond, en in het midden van haar carrière. En ik ben oud en grijs, en reeds lang passé.
Ik kom nog uit het Stenen Tijdperk, wij woonden in een grot en droegen van die harige berenvellen. Je had toen nog geen kantoren en geen internet. Er was alleen maar wildernis en je keek geen TV, was er ook niet.
De wereld was nog in zwart-wit, en je tuurde de hele dag maar een beetje in het Grote Niets. Doe ik nog steeds trouwens: leegte, stilte, ruimte, licht, van die dingen. En die eisen immer al mijn aandacht op. De wereld is mijn klooster.
Verder komt er ook niet veel uit mijn handen. Ik houd ze lekker leeg, en het is nog steeds heel vroeg. Hoe ouder je wordt, hoe vroeger het is. Ik vraag me af of deze dag überhaupt nog wel gaat beginnen.
Kijk, als je dag eenvoudigweg begonnen is met vrijen, je geest is nog niet op gang gekomen en het lichaam profiteert, en je cowgirl is daarna weer de chef ver weg op haar kantoor, dan blijft er feitelijk niets voor je over.
Het is weliswaar kostbaar Niets. Niets waarvoor je me altijd wakker kunt maken. Niets is sowieso klaarwakker zijn, je niet laten meeslepen, maar simpelweg de ruimte zijn voor de stilte van een vogel in de lucht.
Niets is een beetje bellen blazen met je lezeressen en lezers. (Love U) En dan lekker gaatjes prikken in de illusie.
Want God, ja, wat weten we nou eigenlijk echt?
Alles wat we denken te weten, is ook maar weer een opvatting. En dat wat nooit wordt gekend (Stilte, Bewustzijn, Liefde) is wat je echt bent.
Dat wisten we al in het Stenen Tijdperk, daar waren nog geen spiegels. Vanmorgen stond mijn vriendinnetje voor de spiegel. Flitsend snel gedoucht, aangekleed voor ik er erg in had, en dan nog even quasi nonchalant de finishing touch met make-up. Alles ging razendsnel richting werk. Ik was al weer een trage figurant in de kantlijn.
Gelukkig bleef ze nog even ontbijten, mooi bij het raam, hongerig keek ik haar aan. Ik huiverde, en was weer even in die grot. Het warme berenvel zat me als gegoten.
Dick Sinnige