Het Oplichtersyndroom

Guus Gelsing 4 mrt 2020

Het imposter-syndrome is een bijzonder fenomeen. Het typeert een chronisch gevoel van zelftwijfel waardoor vrijwel elk succes dat je aangerekend wordt, door een onzichtbaar schild wordt afgekaatst in de oneindigheid van tijd en ruimte, om vervolgens nooit en te nimmer terug te keren en de kans te krijgen zich te wortelen in je zijn en te ontpoppen als een succeservaring. In Nederland bekend als het ‘oplichters-syndroom’. Wat je ook doet, en hoe goed je dat ook doet, het maakt niet uit, want het succes ben je niet waard. Althans, dat geloof je. Zo ik ook, merkwaardig genoeg. Het besef van mijn succesvolle eerste sollicitatie na mijn afstuderen, wil net als een verdwaalde teelbal maar traag indalen. ‘Zijn ze écht enthousiast?’. ‘Wacht maar tot ze zien dat ik het helemaal niet kan’. Als een detective van mijn eigen thriller ben ik op een onbewust niveau bezig om bewijs aan te leveren, en daarmee vervolgens mijn twijfel te rechtvaardigen.

Terwijl ik als Sherlock Holmes, gewapend met een spreekwoordelijk vergrootglas, speur naar elke vorm van bewijsmateriaal, doet toch óók een andere twijfel zijn intrede, ‘Misschien ben ik wel écht goed’. Deze twijfelgedachte fungeert als een soort van intergalactische poort naar een dimensie vol mogelijkheden. ‘Het zal toch niet?’. En gedurende deze twijfeloorlog die zich in mijn geestenwereld afspeelt, stuit ik op een fragment van De Wereld Draait Door. Aan tafel zit deze keer neuropsycholoog Erik Scherder. Openhartig spreken hij en Matthijs over hun ietwat irreële, maar desalniettemin serieuze angsten. Het was televisie met een sausje van normaliteit. Hier zag ik twee mannen die boven aan de top staan van ieder hun eigen vakgebied, kwetsbaar als twee kleine jongetjes die toegaven dat ze stiekem ‘gewoon’ een beetje bang zijn.

Met mijn eerste sollicitatiegesprek in het verschiet, en de onrealistische verwachting over mezelf dat ik alles al moet kunnen – die ik denk te delen met velen afgestudeerden – zorgde het fragment voor een kleine dosis opluchting. Een neuropsycholoog die niet op de snelweg durft te rijden en vliegangst heeft? Kom op, dat zijn toch alleen angsten van het klootjesvolk? Enerzijds gedesillusioneerd, bleef anderzijds de opluchting staande, stevig rechtop, als een totempaal.

En dan kijk ik mijn vriendin aan, met een vragend gelaat, onbewust op zoek naar bevestiging. Alsof ze wist wat ik wilde horen, concludeerde ze: “Nu begint het pas, nú ga je pas leren”.