Code oranje bestond niet
Ik sta bij het water. Een verademing, de rivier zo dichtbij. Aan de overkant de contouren van Vianen. De Grote Kerk, de Pannenkoekenboerderij. Ik zie een clubje koeien mooi gegroepeerd in het zand staan. Paar meter verderop, nog iets dichter naar het water toe, een torenhoge boom. Ik herken de soort niet, natuur leek die ik ben, maar het is er een met allure. Precies op de juiste plek, voor een groots uitzicht. Rechts in de verte, de boog van de Oude Lek brug. Het verkeer schuift, de lucht erboven is helder.
Ik staar naar het containerschip, de Duitse vlag wappert nauwelijks. Door de druk van de boot, klotst het water even hevig tegen de kant. Rimpelige golfjes, de geur van fris water. Een adem teug en de zorgelijke wolk in mijn hoofd lijkt in te zoomen. De basalten blokken doen me aan de Pier in Hoek van Holland denken. Van de gedachte aan Hoek van Holland kom ik automatisch op mijn vader. Talloze keren liep ik met hem op de Pier richting het strand, langs de Noordzee. Met mijn moeder en broer. Mooi weer, geen weer. De wandelingen staan gemarkeerd in mijn geheugen als pionnen langs de veilige weg door mijn jeugd.
Die ene keer, ik liep met hem samen. Het was noodweer, code oranje bestond niet. Het water golfde letterlijk over de Pier het strand op richting de duinen. We waren halverwege, konden niet verder. We zijn teruggekeerd, traag, duwend tegen de storm in, af en toe keken we achterom, onder de indruk van het spektakel. Mengeling van ontzag en bravoure in mijn vaders ogen. Nat van de golven zout water die als een regenbui op ons was neergedaald. We lachten. Snel de auto in, weer naar huis, niet voordat hij zijn bril haastig had droog gewreven.
Naast me zie ik een stel eenden. Ze kijken naar dezelfde boot, draaien hun snavels langzaam mee. Ik tel de donkergroene koppen, het zijn er vijf. Ik beweeg mijn tenen in mijn schoenen, ze voelen koud, ik draai me om en loop naar huis.