H.
Ex-cabaretier H. was de zelfbenoemde chroniqueur van de lege weelde. Na de teloorgang van zijn theatersucces was hij gaan schrijven om te kunnen drinken, of andersom. Het was in ieder geval een goed alibi. Mensen lachten in dit preutse tijdperk wel niet meer publiekelijk om zijn grappen, over vrouwelijke incestplegers en het uit verveling doodtrappen van mieren, ze vraten zijn columnbundels, die niet voor niets de achtereenvolgende titels ‘Hamertenen’, ‘Geen moer’ en ‘Droesem’ droegen. Het klootjesvolk kocht het sowieso, als hij maar slaagde in het cultiveren van zijn imago.
Dat moest lukken: H. combineerde immers de zelfingenomenheid van Mart Smeets met het talent van Peter Heerschop. Inspiratie had H. niet, wel een titel, toen hij aan zijn eerste roman begon. Nooit had hij in zijn leven iets meegemaakt wat tot een roman zou kunnen leiden. Ja hij was ooit aangereden door een beroemde profwielrenner, ja hij was ooit door zijn ouders in de pubertijd een winter lang naar de Karpaten gestuurd om hout te hakken, maar verder dan zijn blokhut en de buurtsuper van Akropil kwam hij niet. Daar was hij te verlegen voor.
Acteren kon hij ook al niet, maar schrijven was een hogere vorm van liegen. H. ging zoals gebruikelijk met een kater achter de computer zitten, en verzon een plot over de Oost-Europese houthakmaffia, alsmede een korte affaire met Sylvana, de caissière van de buurtsuper die hij geschaakt zou hebben tijdens een sneeuwtocht op tennisrackets. ‘Een winter in Akropil’, was de werktitel van H.’s eerste roman. Maar ze kopen het toch wel, peinsde hij, ook al noem ik het ‘Moldavische dagen’.