Met de Metro in de bus

Monique Louis 13 dec 2019

Het is koud vanochtend. Ik zit op mijn vaste plek in de bus. Op de tweede rij, nog voor de achterbank, aan de rechterkant. De Metro op schoot. De bus stopt bij de halte halverwege de stad. Hier stapt altijd een bups mensen in. Ik tuur naar buiten, er staat een meisje met blote voeten in hoge hakken. We kijken elkaar even aan. Ik schud meewarig mijn hoofd, geef het meisje vervolgens een bemoedigend knipoogje. Het meisje doet quasi haar vinger in haar mond: Ja, ik ben een beetje dom vandaag. Het meisje flirt met de jongen die schuin naast haar staat. Beteuterd kijk ik naar de degelijke bergschoenen aan mijn voeten.

Ruw word ik uit mijn gemijmer gehaald, door het geschreeuw van een man die de bus al scheldend binnenstapt. ’Nu durf je wel hè, met die camera’s, vuile hond, wacht maar, straks pak ik je, tyfuslijer!’ Het golft in mijn borst. Is dit een bedreiging aan de chauffeur? Is hij nou helemaal gek geworden.
De man loopt scheldend naar achteren. Even kijk ik hem aan. De man kijkt terug. Dan neemt hij plaats op de achterste bank. Ik kijk om. En weer snel voor me. ‘Hé’, roept de man me toe. ‘Is er wat!’ schreeuwt hij dreigend. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik kijk zonder iets te lezen, strak in mijn krantje.

Op dat moment ebt mijn verontwaardiging weg, maakt plaats voor angst. Niet Meer Achterom Kijken, spreek ik mezelf in gedachten toe. Nog een schreeuw mijn kant op, dan blijft het stil. In de hele bus blijft het enkele minuten doodstil. Slechts het ronken van de motor is hoorbaar. De rit in de bus zal drie kwartier duren. De sneeuw dwarrelt tegen de ramen, als slakken gaan we over de weg.

Halverwege de busrit staat de man plotseling naast me. ‘Geef die krant, geef eens!’. Hij wijst naar de pagina. Ik geef hem zonder weerwoord de krant. ‘Kijk’ hij prikt met zijn vinger op de voetballer, dat is een vriend van me, zegt de man voordat hij terugloopt naar zijn plaats. Mijn hart maakt een roffel. Verder weet ik niets te zeggen. Even later stapt de man uit.

Peinzend kijk ik hem na. Mijn Metrokrant opgerold in zijn linkerhand. Ik voel me stom. Gelukkig stapt hij niet uit bij de eindhalte. Wilde de man me intimideren of alsnog laten zien dat hij de kwaadste niet is..? Ik kan het niet inschatten.
Ik stap uit bij het station, als laatste passagier. Opgelucht stap ik door de sneeuw, op weg naar het werk, waar ik mijn mensenkennis hard nodig zal hebben.