Bohemian oliebol
In de laatste week van het jaar voel ik mij steevast als Sjef van Oekel in "Zuurkool met Vette Jus". Sjef van Oekel, zittend in een restaurant, aan een tafel die uiteindelijk bezwijkt onder het gewicht van tientallen gerechten. Soepje hier, broodje daar. Kilo’s aardappelen en natuurlijk zuurkool. Met vette jus. Sjef – God hebbe zijn ziel – was nou niet bepaald het type dat je op zondagochtend voorbij ziet scheuren, op een glimmende carbon racefiets. Eerder het soort dat op een dag van de huisarts te horen krijgt dat hij zijn graf graaft met mes en vork.
Hoewel ik geen aanleg heb voor overgewicht en bovenal een fanatiek sportman ben, voel ik me toch soms een Sjef van Oekel. Met name in deze tijd van het jaar, rond de feestdagen. Al dat voedsel! Het lijkt soms wel een wedstrijd wie er het snelst een maagband kan krijgen. Wellicht een mooi format voor Talpa: negen mensen met obesitas op een rij, en dat de kijker dan mag raden wie een maagband heeft. Ik weet zeker dat John de Mol hier een format in ziet.
Afijn, ik voel me dus soms Sjef van Oekel. Zittend in een restaurant, aan een tafel vol gerechten. Opgestapeld tot ooghoogte. De ober kan het tempo nauwelijks aan. De soep is nog niet op of de varkenshaas wordt geserveerd. Mijn kaken draaien overuren. "Ober… ober!", roep ik al kauwend. "Waar blijft de tiramisu?".
Om het geheel weg te spoelen drink ik bier. Liters pils, dat in fusten wordt aangevoerd. Alcohol wist alle nasmaak, zodat ik linea recta door kan naar de volgende gang. De tafelpoten beginnen intussen te kraken. Mijn maag vraagt me vriendelijk om te stoppen, maar daar wil ik niets van weten. Ik ga door. De kaasplank is binnen de kortste keren een plank zonder kaas, de fles wijn een fles zonder wijn. Weer hoor ik gekraak. Dan realiseer ik me dat het niet alleen de tafel is die kraakt; ik kraak óók.
De oliebollen verschijnen op tafel. Een zilveren, ovale schaal, met daarop vijftien donkerbruine oliebollen. Het is oudejaarsavond, 23:59. Op de radio hoor ik Queen. "Bohemian oliebol", mompel ik straalbezopen, terwijl ik mijn tanden in het deeg zet. De laatste hap. Poedersuiker zit in mijn neusgaten, de tafel bezwijkt onder het servies. Om klokslag twaalf uur knal ik, net als menig Nederlander, als een plofkip uit elkaar.
Gelukkig ben ik aanvullend verzekerd.