Bedrijfsongelukje
Ik knik naar de man die schuin tegenover me zit. Terwijl ik me concentreer op wat hij zegt, merk ik dat ik word afgeleid door wat ik ruik. Het is subtiel en ik kan het niet thuisbrengen. In het gebouw in Abcoude hebben we geboft met deze zolderkamer. Ruim
en licht met mooi uitzicht op het plein. Ik zit op mijn stoel en heb mijn benen wat krampachtig over elkaar geslagen. Tegenover me zitten Suzanne en Pieter. Aan de manier waarop ze zitten, zie ik dat zij het ook rot stoelen vinden.
Het is ons laatste gesprek en het is een opgewekt gesprek. ‘De sfeer in huis was de afgelopen weken goed’, vertellen ze. Mijn gedachten dwalen weer af. Terwijl Suzanne het woord neemt, glijdt mijn blik over de jas van Pieter die over zijn stoel hangt. Verbrand plastic! Daar doet de geur me aan denken.
‘Ik heb voor mezelf besloten dat ik een vraag stel en het hier bij laat. Ik wacht gewoon af totdat ik een reactie krijg.’ Suzanne kijkt Pieter warm aan. ‘En het werkt, hij vertelt honderduit.’ Nu kijkt Suzanne blij naar mij. Snuift, kijkt over haar schouder en zegt: ‘gaat het wel goed met je jas?’ Pieter draait zich ook om, ik kijk dezelfde richting uit. Alle drie kijken we naar mijn jas die bij gebrek aan een kapstok over de lamp bij de deur hangt en waar nu een hoge smalle vlam uitschiet. Jas in de fik!
Van schrik sta ik op, ren naar mijn jas. Ik ruk hem van de lamp en bekijk de schade. Het nylon smeult nog. De lamp brandt zie ik nu, ik moet bij het ophangen van mijn jas per ongeluk het lichtknopje hebben aangeraakt. Als het stel weg is knip ik de rafels bij. Een gat van 25 cm doorsnee. Op mijn rug, dat wel.