Hoe wij Zielloos Zwemmen in Zelfredzaamheid
Ik ben zielig. Ach, wát een enorme opluchting om dat hardop uit te kunnen spreken. Ik zal mij nader verklaren, voor je afhaakt na deze treurige eerste zin.
Ik ben één van die mensen die door genetische klunzigheid vrij frequent pech heeft. Gooi daar een portie zwakke gewrichten bij en het resultaat is een meisje wiens handen uit krukken bestaan, als tentakels van kunststof. Niet zo zeer plezierig, maar je raakt eraan gewend.
Momenteel zit ik weer in één van die situaties, waarbij ik voor een geringe tijd mijn uiterste best moet doen om niet over mijn eigen voeten en/of tentakels te struikelen. Omdat huilen in een hoekje nou eenmaal op een gegeven moment gaat vervelen, komt er altijd een moment dat ik mij weer in de buitenwereld moet begeven. Het openbaar vervoer is hierbij mijn groenblauw, logge redder in nood. Nu, deze dagelijkse, enerverende tripjes leveren wat stof tot nadenken op. Voor de beeldvorming zal ik zo’n reis even kort beschrijven.
Ik hijs mijzelf van de stoeprand in de bus, waarbij ik een aantal angstvallige seconden in het niemandsland tussen stoep en bus hang, (onderhand heb ik bewonderingswaardige biceps kan ik je vertellen). Ik wring mij door een aanzienlijke hoeveelheid medestudenten/scholieren met verregende rugzakken en innoverende Earpods. Ik zoek begerig naar een lege stoel, vaak tevergeefs. Vervolgens probeer ik oogcontact te maken met inzittenden zónder in elkaar geknutselde knie, maar als individualistisch volk zijn wij Nederlanders nog weleens bang voor oogcontact.
Mijn blik wordt angstvallig gemeden, of men ziet mij gewoon niet. Ik overweeg om een viltstift te pakken en de tekst: ‘Ik ben zielig, laat mij alstublieft zitten’ op mijn eigen voorhoofd te tatoeëren. Echter ben ik te koppig om te smeken voor een versleten stoel in een stadsbus. De buschauffeur voelt zich onderhand gedwongen om het heft in handen te nemen. ‘Zou iemand voor deze dame op kunnen staan?’, vraagt hij. En warempel, een tienerlijf komt in beweging, zij het met veel gezucht en gekreun. Zodra de bus arriveert op mijn halte, word ik bij de deur overspoeld met scholieren die niet kunnen wáchten om de zweterige, overvolle bus in te springen. Als een kudde geharde gazelles lopen ze me net niet omver, waardoor ik op het nippertje tussen de sluitende deuren op de stoep kan stuntelen.
Hier stopt het helaas niet. Andere scenario’s laten zich beschrijven als iets met haastige reizigers, moeilijke trapjes en geïrriteerde erehagen op het perron. Slechts een greep uit het assortiment. Dit alles heeft tot gevolg dat ik vaak de neiging moet onderdrukken om niet met mijn krukken in het rond te gaan slaan, in de hoop wat hersenpannen manieren te kunnen inplanteren met wat men vroeger ‘manieren’ noemde.
Nu, deze rede is niet geschreven om te verklaren waarom ik zo zielig ben. Dat ben ik namelijk totaal niet, mocht je de sarcastische toon in deze tekst niet opgepikt hebben. Ik wil alleen wel het schrijnende karakter van onze snelle, individualistische samenleving laten zien. Ik vind het méér dan normaal om je zitplaats aan te bieden aan een oudere, of aan kluns die niet op twee benen kan lopen zonder iets te blesseren. Het is dan ook zeer treurig en verontrustend om te merken dat menig Nederlander dit blijkbaar niét normaal vindt. Het zou fijn zijn als we wat aardiger en hulpvaardiger met elkaar om zouden kunnen gaan. Dan hoef ik mijn voorhoofd ook niet vol te tatoeëren met smeekbedes. Bedankt.