Eventjes weer kind zijn
Het is een regenachtige dag en zoals gewoonlijk zit ik op de fiets. Ik trek mijn capuchon verder over mijn haar, maar plots moet ik remmen, omdat het stoplicht op rood springt. Geërgerd stap ik af. Door mijn abrupte stop let ik niet op en stap ik met mijn voet in het water. Ik voel mijn sok nat worden en vloek zachtjes. Ik kijk naar de stoet regenjassen voor mij. Ik zie een capuchon voor mij zachtjes heen en weer deinzen, duidelijk op de maat van een beat. Plots wordt mijn blik getrokken door een klein blond staartje dat op en neer huppelt. Vrolijk en onbezonnen. Ik zie de moeder van het meisje toekijken. Het meisje krijst van plezier. Het maakt haar niet uit dat het regent. Niemand heeft haar ooit uitgelegd dat regen vervelend is. Ik hoor haar moeder haar naam roepen, maar zij gaat vrolijk door. Haar lieveheersbeestje-laarsjes lijken vrolijk terug te lachen in de reflectie van de plassen. De deinzende capuchon kijkt inmiddels ook naar haar en ik zie hem glimlachen. Ook bij hem is haar zorgeloze schaterlach doorgedrongen. Het blonde staartje heeft nog geen idee van de grauwe wereld om haar heen. Haar moeder roept haar nog een keer. Het meisje kijkt niet-begrijpend op. Dan springt het stoplicht op groen en raak ik uit mijn gedachtegang. Ik fiets door.
Ik nader het gebruikelijke tunneltje in Amsterdam, waar altijd gigantische plassen water blijven liggen, zelfs als het al dagen niet heeft geregend. En dan valt het mij op. Een voor een zie ik voeten omhooggaan. Rechtervoet. Linkervoet. En dwars door de plassen heen. Dan de volgende. Beide voeten op het middenstuk van de fiets. En zo volgt de stoet. En dan ben ik. Zonder na te denken trek ik mijn voeten omhoog. Maar we doen daarna ook allemaal precies hetzelfde en kijken naar beneden, gebiologeerd door het water dat zich optrekt aan onze fietsen. Het lijkt wel magisch. Ik kijk opzij. De deinzende capuchon fietst naast mij en kijkt terug. Allebei onze voeten omhoog. We lachen naar elkaar. Om elkaar. Want we realiseren tegelijk de kinderlijke magie hiervan.
Dan fiets ik de tunnel uit en is de magie weer verdwenen. Maar het maakt mij niet uit. Diep van binnen is er iets in mij opgebloeid. Ik kijk nu alweer uit naar de weg terug. Als ik weer eventjes door de tunnel mag fietsen door de plassen. Als ik weer eventjes de zorgeloosheid voel zoals dat van een kind. Eventjes niet luisteren naar de mensen die je naam roepen. Eventjes niet denken dat de wereld zo grauw is. Maar vooral, eventjes weer kind zijn.