Een bommetje in de tas
Het taxibusje probeert voor onze voordeur te komen. Er fietsen twee jongetjes voor ons.
De chauffeur toetert zacht.
‘He, dat is Jelle, onze kleinzoon, met zijn vriendje.’, zegt mijn vrouw.
We betalen, stappen uit, pakken koffers aan.
‘Hallo Jelle, hoi Jesse. We komen net thuis. Wat toevallig dat jullie er nu zijn.’
Een brede lach. Ze kijken wat stil en blijven ons staan aankijken. Dan geeft Jelle ons zijn rugzak. Ik pak hem aan.
‘Kijk, mijn rugzak. Er zit een bommetje in.’
We lachen om het grapje en nemen koffers en zijn tas mee naar boven.
‘Moeten we zijn ouders niet bellen dat zijn tas hier is.’, vraagt mijn vrouw.
‘Nee joh. Ze zijn aan het spelen en de tas was hem even te veel.’
De volgende ochtend ga ik bij zijn ouders langs en overhandig ik de tas aan mijn dochter.
‘Heb je er wel in gekeken?’, vraagt ze.
‘Nee, het is niet mijn tas.’
Dan vertelt ze: ‘Jullie App’ten gisteren toen jullie veilig waren geland. Ik riep dat door het huis. Jelle stopte twee cadeautjes in zijn tas en wilde met Jesse naar jullie toe gaan. Ik zei, dat de koffers nog van de band af gehaald moesten worden, dan gaan ze de trein in, ten slotte in een taxi. Dat betekent, dat ze over twee uur pas thuis zijn.’
‘Geeft niet, dan zijn wij er als oma en opa aankomen.’
Ik loop na die verklaring naar Jelle en verontschuldig me.
Ik besef me nu, dat gisteren mijn ene hersenhelft nog in de warmte van Griekenland was. De andere helft moest zich bliksemsnel aan het frisse Schiedam aanpassen. Daarom heb ik waarschijnlijk niet goed genoeg naar de jongens gekeken. Ik zie nu in, dat hun gezichten verwachtingsvol gekeken moeten hebben. Ze stonden te wachten tot we in die tas keken en hun blij bedankten. Ze kregen een onbegrepen blik en ik nam de rugzak zo mee naar boven. Waarom heb ik hun taal niet vertaald naar oma- en opa-taal. Het was toch duidelijk: ‘Kijk mijn rugzak. Er zit een bommetje in.’