De idioot op de fiets

Monique Louis 4 sep 2019

‘Mama, ik kan er makkelijk op fietsen, alleen je zadel staat te hoog’. Ik weet dat hij liefst zou ruilen van fiets. Zoon, elf, heeft een prima fiets. Vorig jaar nieuw gekocht. Ik weet een leuk onderwerp voor aan tafel, zei hij een week geleden. Verwachtingsvol keken we hem aan. Ik wil een nieuwe fiets, sprak hij stellig. Laten we het ‘gazellig’ houden, zei hij nog. We lachten. Hij zag het als een aanmoediging maar zijn ouders waren onverbiddelijk.

We hebben de hele weg tegenwind. Zoon gooit om de paar kilometer, demonstratief zijn fiets in het gras. Hij slaat zijn armen over elkaar, kijkt stuurs en zegt dat hij er nu echt mee stopt. ‘Ik ga terug’. Jij houdt het nog het beste vol, hijg ik, voel aan mijn natte rug. ‘Je wil toch niet verliezen van je moeder?’ ‘Ik kan het wel, maar vind het saai’. Saai? echoot zijn vader, hij gebaart demonstratief om zich heen. Dan stapt zoon toch maar weer op en gaat er als een speer van door. Hij fietst staand. Misschien moet je gewoon blijven zitten, adviseer ik hem later, mijn hoofd gloeit van de inspanning. ‘Blijf jij maar lekker zitten hoor, mama’ zegt hij spottend. Na een aantal kilometers, houdt hij het weer voor gezien. Weer smijt hij zijn fiets in de berm. Ik wijs naar het bordje De Koog, ‘krijg je daar een ijsje’.

Terug racet zoon keihard weg. Straks lekker voetballen of naar het springkussen, daar is hij tenminste onder gelijkgestemden. Hij rijdt een heel stuk voor ons uit. Ik vraag me af of hij rechtdoor is gefietst of toch dezelfde weg, net als wij. Vertwijfeld kijk ik man aan. ‘Wat wou je er aan doen?’ Ik denk aan de brugklas waar hij over twee weken in zit en laat het los. We fietsen de laatste kilometers op het heuvelachtige pad van de Slufter naar het huisje, met wind mee. De tegenliggers werken hard, sommige kijken alsof ze moeten poepen of in snikken willen uitbarsten. Meestal pubers. Anderen hebben hun fietslamp aan staan. Wat zijn dat voor idioten? vraag ik me af.

’s Avonds fietsen we naar De Cocksdorp. Ze hebben er wel zevenenvijftig pizza’s zegt man opgetogen. We komen aan. Gesloten. Dan maar een ander restaurant. ‘Pangkoekehuus’. ‘Grappig, zegt zoon, ‘hier wil ik naar binnen’.
Op de terugweg, zie ik twee vage lichten in de struiken. Staat mijn fietslicht nou aan? Ik stop. ‘Jongens brandt mijn voorlamp?’ Al fietsend draait zoon zich om. ‘Ja, al dagen, hoezo?’